Voor de vakantie: het meervoud van zelfstandige naamwoorden
Ik weet wat een verwijswoord is
Ik kan op een juiste manier verwijzen
Verwijswoorden kom je overal tegen. Zeker in schoolteksten. Zo maken ze het lezen van teksten iets minder saai.
Nederlands
Kies zelf 4 opdrachten die je wilt maken!
Maak een foto van je werk en stuur die op naar de docent. Je krijgt dan de antwoorden.
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs
Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Voor de vakantie: het meervoud van zelfstandige naamwoorden
Ik weet wat een verwijswoord is
Ik kan op een juiste manier verwijzen
Verwijswoorden kom je overal tegen. Zeker in schoolteksten. Zo maken ze het lezen van teksten iets minder saai.
Nederlands
Kies zelf 4 opdrachten die je wilt maken!
Maak een foto van je werk en stuur die op naar de docent. Je krijgt dan de antwoorden.
Slide 1 - Diapositive
Het boekverslag
De deadline is maandag 11 mei 17.00uur.
Als het goed is heb je deze dus al ingeleverd voordat je aan deze les begint. Zo niet: lever hem eerst in!
Slide 2 - Diapositive
Wat vond je het moeilijkst aan het maken van het boekverslag?
Slide 3 - Question ouverte
Inzetcijfers
De komende 3 weken krijg je inzetcijfers voor het werk dat je levert.
Per week krijg je een -, +/- of + voor je werk.
Dit resulteert in een eindcijfer dat telt als een SO.
Zorg dus dat je goed werk inlevert, je kunt dan je cijfer
omhoog halen. Zorg ook dat je het op tijd inlevert!
Slide 4 - Diapositive
Bekijk de advertentie op de volgende slide
Wat valt je op aan de advertentie?
Bedenk dit voordat je de volgende slide opent!
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Wie is er verdrietig? Wie is er op vakantie kwijtgeraakt?
Het zit in het woordje 'hem'. Naar wie verwijst dit? Naar de zoon of de mobiele telefoon?
Zo zie je maar, goed verwijzen is heel belangrijk, zodat iedereen elkaar begrijpt.
Slide 7 - Diapositive
Theorie
Deze week gaat de nieuwe theorie over verwijswoorden. Deze gebruik je om te verwijzen naar zelfstandige naamwoorden zoals iets of iemand, of een tijd of plaats.
Bekijk nu eerst het groene kader in je boek, bij hoofdstuk 5 taalverzorging grammatica.
Slide 8 - Diapositive
Verwijzen doe je zo:
- zn in het enkelvoud, mannelijk (m): hij, hem, zijn, deze, die
- zn in het enkelvoud, vrouwelijk (v): zij/ze, haar, deze, die
- zn in het enkelvoud, onzijdig (o): het, zijn, dit, dat
- zn in het meervoud: zij/ze, hun, deze, die
Slide 9 - Diapositive
Voorbeeld:
Jan is vandaag aan het fietsen.
Hij fietst op zijn nieuwe fiets.
de woorden 'hij' en 'zijn' verwijzen allebei naar het woord 'Jan' uit de eerste zin, in dit geval dus een persoon.
Slide 10 - Diapositive
Voorbeeld 2:
Amsterdam is de hoofdstad van ons land.
Er zijn in deze stad veel toeristen te vinden.
Het woord 'deze' verwijst naar het woord 'Amsterdam' uit de eerste zin. In dit geval dus naar een plaats.
Slide 11 - Diapositive
Welk woord is een verwijswoord? 'Eva ligt lekker op het strand. Zij wil graag bruin worden.'
A
lekker
B
Zij
C
graag
D
worden
Slide 12 - Quiz
Welk woord is een verwijswoord? 'Henk en Lieke hebben een boot. Zij varen vaak met hun jacht.'
A
boot
B
Zij
C
hun
D
jacht
Slide 13 - Quiz
'Tom kan niet goed met Steven opschieten. Hij vindt hem niet aardig en zijn stem klinkt veel te hard.'
A
niet, aardig
B
Hij, hem
C
Hij, hem, zijn
D
niet, aardig, veel
Slide 14 - Quiz
Let op:
In die laatste zin van de quiz staan meerdere verwijswoorden, die naar meerdere dingen (personen) verwijzen.
Dat maakt het lezen van de zin soms lastig, net als de advertentie aan het begin van de les.
Pas hiervoor op als je zelf gaat schrijven!
Slide 15 - Diapositive
Aan het werk!
Kies zelf 4 opdrachten (dus niet zinnen!) uit hoofdstuk 5 taalverzorging formuleren.
Maak een foto als je klaar bent en stuur het werk op. De docent beoordeelt je werk en je krijgt het antwoordblad opgestuurd. Het inzetcijfer krijg je pas aan het eind van de 3 weken te horen.