REKENEN OEFEN VOOR IEP


Mo heeft al 15 euro gespaard? Hoeveel procent van het bedrag heeft Mo al gespaard?
......... %
1 / 39
suivant
Slide 1: Question ouverte
RekenenBasisschoolGroep 7,8

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon


Mo heeft al 15 euro gespaard? Hoeveel procent van het bedrag heeft Mo al gespaard?
......... %

Slide 1 - Question ouverte


Mo heeft al 90 euro gespaard. Hoeveel procent van het bedrag heeft Mo al gespaard?
......... %

Slide 2 - Question ouverte


Mustafa rent 3 rondjes om het sportveld. Hoeveel meter heeft hij in totaal gerend?

A
380 m
B
8400 m
C
1140 m
D
5000 m

Slide 3 - Quiz


Wat is de oppervlakte van het sportveld?
A
380 m2
B
8400 m2
C
1140 m2
D
5000 m2

Slide 4 - Quiz

Wat is de omtrek?
....m

Slide 5 - Question ouverte

Wat is de omtrek?

Slide 6 - Question ouverte

Hoe bereken je de oppervlakte?

Slide 7 - Question ouverte

lesdoel
Ik kan oppervlakte bepalen van samengestelde figuren uitrekenen.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive


Wat is de oppervlakte van de kleine rechthoek? (Vul alleen het getal in.)

Slide 10 - Question ouverte


Wat is de oppervlakte van de grote rechthoek? (Vul alleen het getal in.)

Slide 11 - Question ouverte


Wat is de oppervlakte van de totale figuur? (Vul alleen het getal in.)

Slide 12 - Question ouverte

Wat is de oppervlakte?
..... dm2

Slide 13 - Question ouverte

LESDOEL
Ik kan de inhoud berekenen met een formule.

lengte x breedte x hoogte =
INHOUD
L x B x H = inhoud

Slide 14 - Diapositive


Slide 15 - Question ouverte


Slide 16 - Question ouverte

Wat betekent dit bord?
  • Je mag niet harder dan 50 km/u rijden. 

  • 50 km/u betekent: je legt 50 km per uur af. 

Slide 17 - Diapositive

Om te kunnen werken met afstand, tijd en snelheid is het belangrijk dat je dit weet:
1 km = ....
1 uur =  ...
1 min = .....
km/u = ...
m/s = ...
60 minuten
60 seconden
1000 meter
kilometer per uur
meter per seconde

Slide 18 - Question de remorquage

Slide 19 - Diapositive

Ik wandel 6 km/u.
Hoe ver ben ik na 20 minuten?
A
4 km
B
5km
C
3km
D
2km

Slide 20 - Quiz

Even kijken wat jullie nog weten:
De trein rijdt 120 km/uur.
Hoe lang doe ik over 24 km?
A
6 minuten
B
2 minuten
C
12 minuten
D
24 minuten

Slide 21 - Quiz

Carla fietst in 45 min. 18 km. Bereken de gemiddelde snelheid in km/u.

Gebruik de verhoudingstabel in je werkboek.
A
24 km/u
B
12 km/u
C
18 km/u
D
22 km/u

Slide 22 - Quiz

Een auto rijdt 12 km op 1 liter benzine. De afstand van Den Haag naar Leeuwarden is 180 km. Hoeveel liter benzine verbruikt de auto voor de heen- én de terugreis.
A
30 liter
B
15 liter
C
7,5 liter
D
6,6 liter

Slide 23 - Quiz

25% van de race is 15 km.
Hoe lang is de hele race?
A
150 km
B
30 km
C
60 km
D
600 km

Slide 24 - Quiz

zomaar wat vragen.

Slide 25 - Diapositive

Welke breuk hoort bij 0,5
A
105
B
21
C
51
D
1005

Slide 26 - Quiz

Welke breuk hoort bij 0,25
A
10025
B
21
C
41
D
42

Slide 27 - Quiz

Welke breuk hoort bij 0,375
A
1000375
B
43
C
83
D
42

Slide 28 - Quiz


Wat is het oosten.
Het oosten ligt bij letter ....
A
A
B
C
C
E
D
G

Slide 29 - Quiz


Bij letter F ligt het ...?

A
zuidwesten
B
westzuiden
C
zuidoosten
D
oostzuiden

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Diapositive

Voor twee pizza's heb ik 0,1 kg meel nodig?
Hoeveel meel heb ik nodig voor 10 pizza's?
A
1 kg
B
0,1 kg
C
0,25 kg
D
0,5 kg

Slide 32 - Quiz

Voor 10 pizza's heb ik 0,6 kg meel nodig?
Hoeveel meel heb ik nodig voor 2 pizza's?
A
0,1 kg
B
0,01 kg
C
0,12 kg
D
0,02 kg

Slide 33 - Quiz

Wat is de digitale tijd van?
kwart voor 10 's avonds
A
20:10 uur
B
09:15 uur
C
09:45 uur
D
21:45 uur

Slide 34 - Quiz


Ik sta op het station en kijk op de klok..
Mijn trein vertrekt om 15:25
Hoe lang duurt het nog voordat de trein vertrekt?
A
1 uur en 25 minuten
B
1 uur en 5 minuten
C
1 uur en 55 minuten
D
1 uur en 30 minuten

Slide 35 - Quiz


Welke letter staat op

32
A
A
B
B
C
D
D
E

Slide 36 - Quiz

Waar zijn de appels het goedkoopst?

Slide 37 - Diapositive



Bij welke kraam zijn de lolly's goedkoper?

Slide 38 - Question ouverte


Wie krijgt het meeste zakgeld?

Slide 39 - Question ouverte