onderwerp en persoonsvorm lijdend voorwerp

Zinsontleden:
- Persoonsvorm 
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
Basisschool

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

Éléments de cette leçon

Zinsontleden:
- Persoonsvorm 
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp

Slide 1 - Diapositive

Persoonsvorm
 1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.
3. Maak er meervoud van; het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Zoek de persoonsvorm:
Ik ga naar de bibliotheek.
A
naar
B
ga
C
de
D
ik

Slide 4 - Quiz

Wij willen naar het zwembad.
A
wij
B
naar
C
willen
D
zwembad

Slide 5 - Quiz

Piet loopt op de stoep.
A
loopt
B
de
C
op
D
Piet

Slide 6 - Quiz

Onderwerp
Zoek eerst de persoonsvorm in de zin; maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd.
Zet Wie of Wat voor de persoonsvorm.
In een zin zit altijd maar één onderwerp.
Het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Zoek het onderwerp:
Juf Joke zwemt in de zee.
A
juf Joke
B
zwemt
C
in
D
de

Slide 9 - Quiz

Zoek het onderwerp:
In de stad loopt Janneke.
A
in
B
de
C
Janneke
D
loopt

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Vidéo

Zoek de persoonsvorm:
In de stad loopt Janneke.
A
in
B
de
C
loopt
D
Janneke

Slide 12 - Quiz

Zoek de persoonsvorm:
Wij fietsen door de regen.
A
wij
B
fietsen
C
door
D
regen

Slide 13 - Quiz

Zoek de persoonsvorm:
Wij fietsen door de regen.
A
wij
B
fietsen
C
door
D
regen

Slide 14 - Quiz

benoem persoonsvorm en onderwerp:
Ik weet nog niet wat ik morgen ga doen.

Slide 15 - Question ouverte

Wie gaat er mee naar buiten?

Slide 16 - Question ouverte

Vrijdag is het feest.

Slide 17 - Question ouverte

Lijdend voorwerp:
Wie of wat
+
persoonsvorm
+
onderwerp

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

Zoek het lijdend voorwerp:
Jan eet een appel.
A
Jan
B
eet
C
een
D
een appel

Slide 20 - Quiz

De vraag die je stelt is:
Wat eet Jan? 
(Jan =onderwerp, eet = persoonsvorm)
Antwoord: een appel

Slide 21 - Diapositive

We gaan naar de supermarkt.
A
we
B
gaan
C
de supermarkt
D
naar

Slide 22 - Quiz

Vandaag gaan we pizza bakken.
A
we
B
pizza bakken
C
vandaag
D
gaan

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Lien

Bedankt!

Slide 25 - Diapositive