Herhalen hoofdstuk 3

• Dienstverlening en Producten
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3,4

Plaats de vier marktvormen in volgorde van weinig tot geen concurrentie op de markt tot veel concurrentie op de markt.

Volkomen concurrentie

Monopolistische concurrentie

Monopolie

Oligopolie

Hoe bereken je de netto winst?

Hoe bereken je de omzet?

Inkoopprijs: €54,- Verkoopprijs: €280,-
Afzet: 207 Bedrijfskosten: €2.750,-
Bereken de nettowinst?

Een handelaar verkoopt koksmutsen.
De verkoopprijs per koksmuts is € 15,50
De inkoopprijs per stuk is € 6,50.
De bedrijfskosten zijn € 38.000,--. De afzet is 4.900 stuks.
Bereken de nettowinst.

Wat bereken je met de formule
afzet x verkoopprijs?

Omzet = €11.000
Inkoopwaarde = €3.900,-
Brutowinst=....

Winst = het positieve verschil tussen de opbrengsten en ....

De inkoopprijs is €110,-.
De brutowinst 15,3% van de inkoopprijs
Wat is de verkoopprijs?

Inkoopwaarde =

1. afzet x verkoopprijs
2. afzet x inkoopprijs
3. afzet x consumentenprijs
4. omzet : afzet

Omzet =

1. afzet x consumentenprijs
2. afzet x inkoopprijs
3. afzet x verkoopprijs
4. afzet x btw

Inkoopwaarde van de omzet kun je berekenen door:

1. omzet - verkoopprijs
2. afzet x verkoopprijs
3. afzet x inkoopprijs
4. Brutowinst - afzet

Hoe bereken je de omzet?

1. Afzet x inkoopprijs
2. Inkoopprijs x verkoopprijs
3. Afzet x verkoopprijs
4. Afzet : verkoopprijs

Nettowinst bereken je door.....

1. omzet - afzet
2. afzet x verkoopprijs
3. omzet - bedrijfskosten
4. brutowinst - bedrijfskosten

Brutowinst bereken je door........

1. afzet - inkoopwaarde
2. omzet - bedrijfskosten
3. omzet - afzet
4. omzet - inkoopwaarde

Firma Janssen verkoopt 50.000 elektrische fietsen per jaar.
Iedere fiets kost €1.000,-

1. Omzet is 500.000
2. Afzet is 500 fietsen
3. Omzet is €50.000,-
4. Afzet is 50.000

Timo is autohandelaar. Deze week is de brutowinst lager dan de bedrijfskosten. Er is sprake van

1. Nettowinst
2. Nettoverlies

Hoe noem je het aantal verkochte producten?

1. Omzet
2. Afzet
3. Brutowinst
4. Nettowinst

Wat bereken je met de formule:
afzet x verkoopprijs?

1. brutowinst
2. nettowinst
3. omzet
4. inkoopwaarde

Wat is de afzet?

1. € 80,00 per paar
2. 10 paar schoenen
3. € 800,00
4. € 400,00

Afzet= 50 stuks Prijs per stuk = €10,-
Inkoopwaarde = €200,-
Brutowinst =....

1. €300,-
2. €2.050,-
3. €290,-
4. €500,-

Hoe bereken je de Brutowinst?

1. nettowinst - bedrijfskosten
2. omzet - inkoopwaarde
3. afzet x prijs
4. bedrijfskosten - inkoopwaarde

In januari worden 50 jurken verkocht tegen een verkoopprijs van €250 per stuk

1. De afzet is 50
2. De omzet is 12.500
3. De afzet is € 250,-
4. De omzet is € 12.500,-

Bij een afzet van 11.000 en een verkoopprijs van
€ 80,-

1. Is het bedrijfsresultaat € 79.000,-
2. Zijn de verkoopkosten € 16.700,-
3. Is de brutowinst € 290.40,-
4. Is de inkoopwaarde € 587.900,-

Een bedrijf verkoopt 2500 spijkerbroeken van €30 per stuk.
Wat is de afzet?

1. 2500 broeken
2. €30,-
3. 2500 x €30 = €75.000,-
4. 2500 : €30 = €833,-

Een handelaar in rekenmachines verkoopt elke rekenmachine voor € 30,--. De afzet is 1.400 stuks.
De inkoopwaarde is € 32.000.
De bedrijfskosten zijn € 28.000.
Bereken de brutowinst.

1. € 42.000,-
2. € 10.000,-
3. - € 4.000,- verlies
4. - € 18.000,- verlies

Een handelaar verkoopt voetballen.
De verkoopprijs per voetbal is € 39,90
De inkoopprijs per stuk is € 19,70.
De bedrijfskosten zijn € 80.000,--.
De afzet is 3.000 stuks. Bereken de nettowinst.

1. € 60.600,-
2. € 59.100,-
3. - € 5.400,- verlies
4. - € 19.400,- verlies

Verkoopprijs € 75,- inkoopwaarde is 24% van de omzet. Afzet is 2.000

1. De omzet is € 48.000,-
2. De brutowinst is € 57,- per stuk
3. De inkoopwaarde is € 18,- per stuk
4. De brutowinst is € 36.000,-

Als de vraag naar een goed toeneemt...

1. Verschuift de vraaglijn naar rechts.
2. Verschuift de vraaglijn naar links

De vraaglijn verschuift naar links, dit kan het gevolg zijn van:

1. een hogere koopkracht
2. een prijsstijging
3. een daling van het aantal inwoners
4. het verdwijnen van concurrenten

Waarom heeft de vraaglijn een dalend verloop?

1. Hoe hoger de prijs, hoe meer er gevraagd wordt
2. Hoe hoger de prijs, hoe minder vraag
3. Omdat de aanbodlijn stijgt
4. Omdat er altijd sprake is van evenwicht

De vraaglijn geeft het verband weer tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van dat goed.

1. Dit is voor elk goed hetzelfde.
2. Dit is voor elk goed anders.

Als er steeds meer oogsten mislukken, verschuift de aanbodlijn van producten naar...

1. Rechts
2. Links