Pijn.

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat roept pijn bij jou op?

Slide 2 - Carte mentale

Definitie pijn:
Mc Caffery:

Pijn is wat een patiënt zegt dat het is en treedt op wanneer de patiënt zegt dat het optreedt.

Slide 3 - Diapositive

pijn is:
een waarschuwingssignaal van het lichaam


Slide 4 - Diapositive


"een onplezierige sensorische en/of emotionele ervaring die in verband wordt gebracht met actuele of potentiele weefselbeschadiging" is de definite van pijn volgens:
A
Loeser, amerikaanse pijnspecialist
B
McCaffery
C
Erik Scherder
D
IASP (International Association for the Study of Pain)

Slide 5 - Quiz


Wat betekent nociceptie?
A
het vermogen van een organisme om weefselbeschadiging of dreigende weefselbeschadiging waar te nemen
B
zenuwpijn
C
acute pijn
D
chronische pijn

Slide 6 - Quiz


Waardoor wordt nociceptieve pijn veroorzaakt?
A
weefselbeschadiging in de huid
B
weefselbeschadiging in het bindweefsel organen
C
weefselbeschadiging in het bot
D
alle drie de antwoorden zijn correct

Slide 7 - Quiz

pijnmodel Loeser

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo


viscerale pijn wordt aangeduid als pijn afkomstig uit:
A
huid-, bindweefsel-, of botbeschadiging
B
organen

Slide 10 - Quiz


somatische pijn typeert zich als:
A
scherp, stekend, kloppend
B
borend, drukkkend, krampend

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

wat wordt bedoeld met neuropatische pijn?

Slide 13 - Question ouverte


neuropatische pijn wordt ervaren als:
A
scherp, stekend, kloppend
B
brandend, schietend of stekend
C
borend, durkkend of krampend

Slide 14 - Quiz

Behandeling van pijn:
in kaart brengen of het gaat om:

1. nociceptieve pijn
2. neuropatische pijn
3. combinatie van beiden

Slide 15 - Diapositive

welk woord (A,B of C is passend op de stippellijntjes?)

pijnmedicatie heeft invloed op ............ ,

zijn kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat de pijnprikkel niet doorgegeven kan worden aan de volgende zenuw
A
pijnzintuig
B
tastzintuig
C
neurotransmitters

Slide 16 - Quiz


Pijnbeleving/pijnervaring kan bij een zorgvrager op verschillende wijze in kaart gebracht worden/vastgesteld worden,

Hoe wordt de score volgens het plaatje genoemd?
A
VAS: Visuele Analoge Schaal
B
NRS: Numeric Rating Sale
C
VRS: Verbal Rating Scale

Slide 17 - Quiz


Pijnbeleving/pijnervaring kan bij een zorgvrager op verschillende wijze in kaart gebracht worden/vastgesteld worden, het plaatje geeft weer:

Hoe wordt de score volgens het plaatje genoemd?
A
VAS: Visuele Analoge Schaal
B
NRS: Numeric Rating Sale
C
VRS: Verbal Rating Scale

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Diapositive

Welk meetinstrument is de eerste keuze bij het beoordelen van acute pijn?
A
NRS (Numeric Rating Scale)
B
VAS (Visuele Analoge Schaal)
C
VRS (Verbal Rating Scale)

Slide 20 - Quiz

Welk meetinstrument wordt bij een oudere zorgvrager geadvisseerd bij pijn?
A
NRS (Numeric Rating Scale)
B
VAS (Visuele Analoge Schaal)
C
VRS (Verbal Rating Scale)

Slide 21 - Quiz

op welke wijze kun je pijn bestrijden/behandelen?

Slide 22 - Carte mentale


Wat kun je vertellen over de werking van paracetamol?
A
pijstillend
B
pijnstillend en koortsverlagend
C
pijnstillend, koortsverlagend en ontstekingsremmend

Slide 23 - Quiz

Wat zijn bijwerkingen van opioiden?

Slide 24 - Question ouverte


Bij het gebruik van opioiden word het volgend sterk ontraden:

kies het meest volledige antwoord:
A
alchohol
B
alcohol, antipsychotica
C
alchohol, antipsyhotica, angstremmende middelen

Slide 25 - Quiz


Tramal is een opiaatagonist, wat wordt hiermee bedoeld?
A
een medicijn die de werking van een morfineachtige stof opheft
B
een medicijn met dezelfde werking als morfine

Slide 26 - Quiz


Tramal is een zwak opiod, werkt effectief pijnstillend, tramal werkt niet bij een NRS (Numeric Rating Scale) tussen:
A
1-3
B
4-6
C
7-10

Slide 27 - Quiz


Bij welke dosering tramal is er een reele kans op het optreden van convulsies?
A
100 mg of hoger
B
200 mg of hoger
C
300 mg of hoger
D
400 mg of hoger

Slide 28 - Quiz


Waartoe kan inadequate behandeling van pijn leiden?

Slide 29 - Question ouverte


Angst en stress hebben invloed op hoe iemand pijn ervaart, dit kan...
A
een positieve invloed zijn
B
een negatieve invloed zijn
C
zowel een positieve als negatieve invloed zijn

Slide 30 - Quiz


Wat wordt bedoeld met polyfarmacie?
A
een zorgvrager die voor langere tijd 2 medicijnen gebruikt
B
een zorgvrager die voor langere tijd 3 medicijnen gebruikt
C
een zorgvrager die voor langere tijd 4 medicijnen gebruikt
D
een zorgvrager die voor langere tijd meer dan 5 medicijnen gebruikt

Slide 31 - Quiz

Wat heb je geleerd over pijn?

Slide 32 - Carte mentale