Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 20 min
Éléments de cette leçon
Terugblik op de toets
Slide 1 - Diapositive
Herkenbare televisie
Brugklas is een Nederlandse televisieserie.In mei 2014 was de eerste aflevering te zien. Vanaf dat moment verscheen er elk jaar een nieuw seizoen. In de serie wordt een groep leerlingen in het voortgezet onderwijs gevolgd. De afleveringen worden opgenomen op een middelbare school in Zaandam. Elke aflevering duurt ongeveer tien minuten. Het lijkt erop alsof alles waargebeurd is, maar de verhaallijn is bedacht en er wordt geacteerd. Op basis van de televisieserie kwam er in 2019 een bioscoopfilm uit met in de hoofdrol de brugklasser Nora. In hetzelfde jaar schreef Dick Bouqet een boek waarin het verhaal van de film wordt verteld.
Slide 2 - Diapositive
Neem de zin over en voeg leestekens toe:
Dat is goed zei hij ik kom met de trein
A
Dat is goed zei hij, ik kom met de trein.
B
'Dat is goed', zei hij. Ik kom met de trein.
C
'Dat is goed' zei hij: 'ik kom met de trein.'
D
"Dat is goed", zei hij, "ik kom met de trein".
Slide 3 - Quiz
"Dat is goed", zei hij, "ik kom met de trein".
Aanhalingstekens gebruik je als je iemands woorden aanhaalt.
Als je aanhalingstekens gebruikt in combinatie met het aanhalen van iemands woorden, gebruik je een komma.
Slide 4 - Diapositive
Neem de zin over en voeg leestekens toe: Zijn favoriete vakantielanden zijn Marokko Turkije Spanje en Italië
A
Zijn favoriete vakantielanden zijn Marokko, Turkije, Spanje en Italië.
B
Zijn favoriete vakantielanden zijn: Marokko, Turkije, Spanje en Italië.
Slide 5 - Quiz
Zijn favoriete vakantielanden zijn: Marokko, Turkije, Spanje en Italië.
Je gebruikt een dubbele punt bij de aankondiging van een opsomming.
Je gebruikt een komma bij een opsomming.
Slide 6 - Diapositive
Hoe schrijf je de meervoudsvorm van de volgende woorden:
camping reisbureau
A
Camping's
Reisbureaus
B
Campings
Reisbureaus
C
Campings
Reisbureau's
D
Camping's
Reisbureau's
Slide 7 - Quiz
campings
reisbureaus
Als de uitspraak niet verandert, wordt de -s aan het woord vastgeschreven.
Slide 8 - Diapositive
Hoe schrijf je de volgende woorden aan elkaar:
station + straat personeel + chef
A
stationstraat
personeelchef
B
stationsstraat
personeelchef
C
stationstraat
personeelschef
D
stationsstraat
personeelschef
Slide 9 - Quiz
stationsstraat
personeelschef
De tussenletter -s schrijf je in samenstellingen waarin de -s wordt gehoord.
Slide 10 - Diapositive
Hoe schrijf je de volgende woorden aan elkaar:
groente + winkel maan + schijn
A
groentewinkel
maneschijn
B
groentewinkel
manenschijn
C
groentenwinkel
maneschijn
D
groentenwinkel
manenschijn
Slide 11 - Quiz
stationsstraat
personeelschef
De tussenletter -s schrijf je in samenstellingen waarin de -s wordt gehoord.
Slide 12 - Diapositive
Hoe schrijf je het verkleinwoord van ski
A
ski'tje
B
skitje
C
skietje
Slide 13 - Quiz
skietje
Als het woord eindigt op -i, krijgt het verkleinwoord niet alleen -tje, maar wordt de -i verlengd tot de -ie.
Slide 14 - Diapositive
Hoe schrijf je het verkleinwoord van:
ketting onderneming
A
kettingetje
ondernemingetje
B
kettingkje
ondernemingkje
C
kettinkje
onderneminkje
D
kettingtje
ondernemingtje
Slide 15 - Quiz
kettinkje
onderneminkje
Als het woord eindigt op -ing, verdwijnt de -g. Deze wordt in het verkleinwoord vervangen door een -k.
Slide 16 - Diapositive
Hoe schrijf je de bezitsvorm van:
De sokken van Anne. De jas van Bas.
A
Anne's sokken
Bas's Jas
B
Annes sokken
Bas' jas
C
Anne's sokken
Bas zijn jas
D
Annes sokken
Bas jas
Slide 17 - Quiz
Annes sokken
Bas' jas
De bezits-s wordt aan een naam vast geschreven (behalve als hij eindigt op een klinker met één enkele -a, -o, -i, -u of -y.)
Na een naam die op een hoorbare sisklank eindigt komt wel een apostrof, maar geen extra -s.
Slide 18 - Diapositive
Waar komt het accentteken of trema?
geupload creme verdraaiing
A
geuplöad
cremé
verdraaiing
B
geupload
créme
verdraaiïng
C
geüpload
cremé
verdraaiïng
D
geüpload
crème
verdraaiing
Slide 19 - Quiz
geüpload
crème
verdraaiing
Je gebruikt een trema als twee klinkers in een woord naast elkaar staan, maar je deze klinkers niet als één klank leest.
Je schrijft de -è als je een korte klank hoort (zoals in bes).
Als er geen spraakverwarring ontstaat, schrijf je ook geen trema.