Doel van een alinea (27) + woordspeling en beeldspraak (28)
Online les 21 december 2021
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Online les 21 december 2021
Slide 1 - Diapositive
Huiswerk
Vandaag: Les 27 af tot en met 9
Volgende les: Les 28 af tot en met 12
Slide 2 - Diapositive
Herhaling
les 27 - de functie van een alinea
Slide 3 - Diapositive
Functie van een alinea
Elke alinea, of een groepje alinea's samen, heeft binnen de tekst een functie. De schrijver heeft er een bedoeling mee. Door signaalwoorden te herkennen in een alinea, zal je de functie van de alinea sneller herkennen.
Slide 4 - Diapositive
In de inleiding wil de schrijver je nieuwsgierig maken, zodat je de tekst verder wil lezen. Welke manieren kan de schrijver hiervoor gebruiken?
Slide 5 - Question ouverte
De kern van een tekst bestaat uit een aantal alinea's die met elkaar te maken hebben. Er zijn verschillende verbanden mogelijk. Welke ken je?
Slide 6 - Question ouverte
Het slot van een tekst kan verschillende functies hebben. Welke?
Slide 7 - Question ouverte
Instructie
les 28- woordspeling en beeldspraak
Slide 8 - Diapositive
Woordspeling
Met een woordspeling probeert de schrijver op het verkeerde been te zetten en te laten nadenken. Hij wil er meestal een humoristisch effect mee bereiken.
Slide 9 - Diapositive
Voorbeelden
1. De duiker was diep gezonken.
2. Word bokser; meer kans op slagen.
Uitleg
Betekenis 1: de duiker gaat diep het water in (letterlijke betekenis)
Betekenis 2: als zedelijk diep gevallen (figuurlijke betekenis)
Uitleg
Betekenis 1: letterlijk kans op lichamelijk letsel (geslagen worden)
Betekenis 2: figuurlijk kans op goede carrièrevooruitzichten
Slide 10 - Diapositive
Ken je zelf een voorbeeld van woordspelingen?
Slide 11 - Question ouverte
Beeldspraak
Bij beeldspraak vergelijkt de schrijver de werkelijkheid met een 'beeld', iets wat hem aan die werkelijkheid doet denken. Daarmee makt hij zijn tekst mooier, sterker, duidelijker, opvallender of grappiger.
Slide 12 - Diapositive
Voorbeelden
1. Je kamer lijkt wel een zwijnenstal. Je kamer is een rommel
2. Jij voelt je hier als een vis in het water, of niet? Jij bent helemaal op je plek hier; je voelt je goed
Tip
Je kunt de beeldspraak vaak herkennen aan de woorden die aan het beeld voorafgaan: 'als'; 'alsof'; 'net' of 'van' of door werkwoorden 'lijken' of 'zijn'.