*Woordenschat H4, vwo 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Woordsoorten H4

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord 

Lesdoelen

Na deze lessenserie kun je: 

- zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden herkennen in een zin

Even herhalen

- czn

- azn

- zn-e

- blw

- olw

- bn 

Welke woordsoort hebben de dikgedrukte woorden in onderstaande zin?

In zijn VRIJE tijd schijnt SIMON graag modelvliegtuigjes te bouwen.

1. blw - azn
2. bn - czn
3. bn - azn
4. olw - blw

Welke woordsoort hebben de dikgedrukte woorden in onderstaande zin?

Heeft Jelina zich nog aangemeld voor DE auditie van die MUSICAL?

1. blw - azn
2. bn - czn
3. bn - azn
4. blw - azn

Welke woordsoort hebben de dikgedrukte woorden in onderstaande zin?

DE GEVAARLIJKE overvallers zullen zich niet kunnen blijven verstoppen voor de politie.

1. blw - azn
2. bn - czn
3. blw - bn
4. olw - blw

Welke woordsoort hebben de dikgedrukte woorden in onderstaande zin?

Zouden de jongens EEN DURE busreis naar Spanje wel kunnen betalen?

1. olw - bn
2. bn - czn
3. bn - azn
4. olw - blw

Werkwoorden

Zelfstandig werkwoord

Hulpwerkwoord

Welk werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet?

In zijn vrije tijd schijnt Simon graag modelvliegtuigjes te bouwen.

1. schijnt
2. bouwen

Welk werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet?

Heeft Jelina zich nog aangemeld voor de auditie van die musical?

1. heeft
2. aangemeld

Welk werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet?

De gevaarlijke overvallers zullen zich niet kunnen blijven verstoppen voor de politie.

1. zullen
2. kunnen
3. blijven
4. verstoppen

Welk werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet?

Zouden de jongens een dure busreis naar Spanje wel kunnen betalen?

1. zouden
2. kunnen
3. betalen

Zelfstandig en hulpwerkwoord

Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat, dan is dat een zelfstandig werkwoord (zww). Het geeft aan wat het onderwerp doet. 

Als er meer werkwoorden zijn, staat het zelfstandig werkwoord achter in de zin. De andere werkwoorden (ook de persoonsvorm) zijn hulpwerkwoord (hww). 

Voorbeelden

- Op zondag schaakt (zww) oom Jan met zijn neefje.

– Op zondag wil (hww) oom Jan schaken (zww) met zijn neefje.

– Op zondag zou (hww) oom Jan willen (hww) schaken (zww) met zijn neefje.

Opdracht

Blz. 120-121:

- Lees eventueel de theorie nog een keer. (Het koppelwerkwoord hoef je NIET te kennen)

- Maak opdracht 1, en 6