Grammatica 2 les 3,4,5

timer
15:00
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

timer
15:00

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
- terughalen zinsdelen
- werkwoordelijk gezegde
- onderwerp
- lijdend voorwerp? 

Slide 2 - Diapositive

De bakker maakt elke dag de lekkerste taarten.

Slide 3 - Question ouverte

De bakker / maakt / elke dag / de lekkerste taarten. 

Slide 4 - Diapositive

De vrouw met het hondje heeft een nieuwe bal voor hem gekocht.

Slide 5 - Question ouverte

De vrouw met het hondje / heeft/ een nieuwe bal / voor hem / gekocht. 

Slide 6 - Diapositive

Wat is de pv?
De vrouw met het hondje heeft een nieuwe bal voor hem gekocht.

Slide 7 - Question ouverte

Werkwoordelijk gezegde
Maak: opdracht 1 t/m 7
Werk: zelfstandig. Overleg zachtjes met je buurman als je iets niet weet. Ik loop af en toe rond.
Tijd: 12 minuten 
Klaar? Doorwerken aan de andere opdrachten 
Na 12 minuten: bespreken 
timer
1:00

Slide 8 - Diapositive

Conclusie
- Het werkwoordelijk gezegde (wg) kom je tegen in zinnen die gaan over 'iets doen'.
- Een werkwoordelijke gezegde bestaat uit de persoonsvorm en alle andere werkwoorden (voltooide deelwoorden en infinitieven) in de zin.
- Een werkwoordelijk gezegde geeft aan wat er gebeurt in de zin.
- Een werkwoordelijk gezegde geeft aan in welke tijd de zin staat.

Slide 9 - Diapositive

Conclusie 
- Delen van splitsbare werkwoorden horen ook bij het werkwoordelijk gezegde (bijvoorbeeld: ruimt in, belt op).
- Als er 'te' of 'aan het' voor de infinitief staat, horen deze woordjes ook bij het werkwoordelijk gezegde (bijvoorbeeld: staat te kijken, is aan het afwassen).

Slide 10 - Diapositive

Maak
Opdracht 8, 9, 10 en 11.
Werk eventueel verder aan de peperopdrachten

5 minuten 

Slide 11 - Diapositive

Het onderwerp
Je kan een zin nu opdelen in zinsdelen, je kan de pv vinden en het werkwoordelijk gezegde.
Nu is het tijd voor het onderwerp.
Het onderwerp (ow) en de pv horen bij elkaar. Ze zijn 'getrouwd' en staan ook vaak naast elkaar in de zin. 
Is het ow mv dan is de pv ook mv. 
Hoe vind je het ow? 

Slide 12 - Diapositive

Onderwerp
Maak opdracht 1 t/m 6 + opdracht 8
Werk: zelfstandig. Fluister zacht bij vragen 
Tijd: 12 minuten 
Klaar? Maak opdracht 7. Klaar? Werk verder. 

timer
1:00

Slide 13 - Diapositive

Conclusie 
- Het onderwerp is de hoofdpersoon van de zin.
- Het onderwerp doet, ervaart, beleeft wat er in de zin gebeurt.
- Het onderwerp is soms een persoon of meerdere personen (en soms een persoonlijk voornaamwoord zoals hij-zij-jij-ik).
- Het onderwerp kan ook een ding zijn, of zelfs iets wat je helemaal niet kunt zien. Het ow kan heel kort of heel lang zijn. 

Slide 14 - Diapositive

Oefenen
1. verdeel de zin in zinsdelen 
2. benoem de pv
3. benoem het wwgezegde
4. benoem het onderwerp 

Slide 15 - Diapositive

De vrouw met het hondje heeft een nieuwe bal voor hem gekocht.

Slide 16 - Question ouverte

Lijdend voorwerp 
- de overeenkomsten tussen een zin en een film ontdekken
- ontdekken dat een werkwoord ‘rollen uitdeelt’, bijvoorbeeld aan het onderwerp en het lijdend voorwerp
- ontdekken wat het lijdend voorwerp voor zinsdeel is
- leren hoe je het lijdend voorwerp in een zin kunt herkennen en benoemen.

Slide 17 - Diapositive

Doen
- Bekijk samen het filmpje
- maak opdracht 1 t/m 3.
- 5 minuten 
- alleen 
timer
1:00

Slide 18 - Diapositive

Conclusie 
- Het lijdend voorwerp heeft de tweede rol in de zin
- Het ondergaat de handeling
- Het kan een persoon (personen) of een ding zijn. 

Slide 19 - Diapositive

Maak
- opdracht 4 t/m 9
- werk zelfstandig. Zachtjes fluisteren bij vragen.
- 15 minuten 
- Klaar? Maak alle lessen van grammatica 2 af. Is iets lastig? Maak dan de peperopdrachten 
- Uitkomst: zometeen oefenzinnen 

Slide 20 - Diapositive

Conclusie 
- Het werkwoord deel rollen uit
- Zelfstandig werkwoorden delen in de zin rollen uit.
- Er zijn drie soorten werkwoorden. 



Slide 21 - Diapositive

Werkwoorden die één rol uitdelen: (1) aan degene die handelt. Deze werkwoorden gebruik je alleen met een onderwerp:
De hond blaft hard. De plant groeit snel.
Werkwoorden die twee rollen uitdelen: (1) aan degene die handelt, maar ook (2) aan iets of iemand die het ondergaat of beleeft. Deze werkwoorden komen voor met een onderwerp en een lijdend voorwerp.
De ME'er betrapt de drugskoerier.
De kleuter plukt de bloemen.


Slide 22 - Diapositive

Maar dat komt later...
Werkwoorden die drie rollen kunnen uitdelen: (1) aan degene die handelt, (2) aan iets of iemand die het ondergaat of beleeft en (3) aan degene die iets krijgt of niet krijgt.
Ik stuur hem een mail.
Brad Pitt geeft haar en ring.

Slide 23 - Diapositive

Oefenen
- Bekijk de oefening
- Vul de oefening zorgvuldig en alleen in
- Geef aan mij 

Slide 24 - Diapositive