Grammatica zinsdelen - les 3 (ow en gezegde)

WELKOM

Bij Nederlands
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

WELKOM

Bij Nederlands

Slide 1 - Diapositive

10 min.
lezen
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

VANDAAG
  • Uitleg zinsdelen (onderwerp en gezegde)
  • Maken opdrachten: 
'E. Onderwerp en gezegde'

Slide 3 - Diapositive

Oefenen
Schrijf van de volgende zinnen op: de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde (wg).  

  1. Ik heb veel te doen vandaag.
  2. Bij de volgende bushalte stapt mevrouw de Bever uit. 
  3. De postbode heeft het pakketje vanmiddag afgeleverd. 








timer
4:00

Slide 4 - Diapositive

Antwoorden
Schrijf van de volgende zinnen op: de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde (wg).

  1. Ik heb veel te doen vandaag.
  2. Bij de volgende bushalte stapt mevrouw de Bever uit.
  3. De postbode heeft het pakketje vanmiddag afgeleverd.








Slide 5 - Diapositive

Hoeveel vragen van de oefentoets had je goed? 
15 of meer vragen goed? 
Je hebt het al onder de knie en kunt bezig met: 'Onderwerp en gezegde' opdracht 1 t/m 3. 
Ben je klaar? Benoem dan het onderwerp en gezegde van de zinnen bij opdracht 5 (les van gisteren).

Minder dan 15 goed?
Je gaat nog even goed oefenen met: 'Persoonsvorm' opdracht 5.
Benoem in elke zin van deze opdracht het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde.


Ben je klaar?
 Ga verder met het maken van de extra opdrachten over 'Persoonsvorm' (opdr. 8 en 10)
timer
10:00

Slide 6 - Diapositive

Het onderwerp

  • Iedere zin heeft een onderwerp.
  • Het is vaak een persoon die iets doet. Maar kan ook een dier of een ding zijn!
  • De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar. Zonder de pv kun je het  onderwerp niet vinden.

Slide 7 - Diapositive

Hoe vind je het onderwerp?
1. Door deze vraag te stellen: Wie/wat + persoonsvorm? 
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

De hond eet de brokjes op.

Wie eet?

Onderwerp: de hond  

Slide 8 - Diapositive

Hoe vind je het onderwerp?
2. Door het getal van de zin te veranderen 
Verander de persoonsvorm van getal: enkelvoud > meervoud of andersom.

De hond eet de brokjes op.


De honden eten de brokjes op.

Onderwerp: de hond  

Slide 9 - Diapositive

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.


  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord en delen van een scheidbaar werkwoord (bijv. ik stap uit) horen ook bij het gezegde!





Slide 10 - Diapositive

Hoeveel vragen van de oefentoets had je goed? 
15 of meer vragen goed? 
Benoem dan het onderwerp en gezegde van de zinnen bij opdracht 8 en 10 (F: persoonsvorm).

Minder dan 15 goed?
Je gaat nog even goed oefenen met: 'Persoonsvorm' opdracht 5 (les van gisteren).
Benoem in elke zin van deze opdracht 5 (F: persoonsvorm) het onderwerp en werkwoordelijk gezegde.


Kijk de opdrachten zelf na als je klaar bent. 
Ook nagekeken? Ga verder met het maken van de extra opdrachten. 

Slide 11 - Diapositive

Na de vakantie:

Moeten jullie je leesboek uit hebben, want dan gaan we de leeskring houden.


En we gaan verder met het onderdeel 'Grammatica Woordsoorten'.

Slide 12 - Diapositive