Beeldspraak

Beeldspraak

 

herhaling
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Beeldspraak

 

herhaling

Slide 1 - Diapositive

Wat is beeldspraak eigenlijk?
(zie ook theorie: BLOK 1)

Slide 2 - Diapositive

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik
beeldspraak is ook een stijlfiguur: hiermee maak je je taal mooier en interessanter

Slide 3 - Diapositive

Wat heb je al gehad?
vergelijking, metafoor en personificatie

Slide 4 - Diapositive

Nieuw: metonymia

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Welke beeldspraak moet je herkennen?
(zie ON BLOK 1 §2.4)

Slide 7 - Diapositive

Vergelijking 


Een vergelijking herken je aan de woorden 'als' en 'net'. 
Hij is zo rood als een kreeft. Ze is net (als) een nachtegaal.
Ook bij de woorden 'van een' kun je denken aan een vergelijking: hij is een beer van een vent.

Slide 8 - Diapositive

Metafoor
Bij een metafoor zijn de woorden 'als' of 'van een' weggelaten. Wél worden er twee dingen vergeleken, maar alleen het beeld is overgebleven.
"Het is hier een zwijnenstal!" roept moeder, als ze Tommy's kamer ziet.

Slide 9 - Diapositive

Personificatie 
Aan abstracte begrippen, iets uit de natuur of levenloze zaken wordt een menselijke eigenschap toegekend:
de oude auto kwam hoestend en proestend op gang.

Slide 10 - Diapositive

Metonymia
Bij een metonymia worden twee dingen met elkaar vergeleken, die niet op elkaar lijken.
Er zijn acht veel voorkomende metonymieën:

Slide 11 - Diapositive

1. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt het materiaal 

"Het vriest flink, dus ik heb mijn ijzers alvast maar tevoorschijn gehaald."

Slide 12 - Diapositive

2. Je bedoelt de inhoud, maar noemt het voorwerp 
"Zullen we een blikje kopen?"

Slide 13 - Diapositive

3. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt de maker 
"Ik heb thuis een originele Herman Brood aan de muur hangen."

Slide 14 - Diapositive

4. Je bedoelt het geheel, maar noemt het deel. 
"Die snor deelt de ene na de andere bekeuring uit!"

Slide 15 - Diapositive

5. Je bedoelt het deel, maar noemt het geheel. 
"Nederland heeft gelukkig van Duitsland gewonnen!"

Slide 16 - Diapositive

6. Je bedoelt meervoud, maar noemt enkelvoud. 
"De vrouw gebruikt vaker make-up dan de man."

Slide 17 - Diapositive

7. Je bedoelt het bezit, maar noemt de bezitter.
"De buren hebben lekkage."
(Je bedoelt dat het huis van de buren lekt.)

Slide 18 - Diapositive

8. Je bedoelt een groep, maar noemt de leider. 
"Hitler rukte op naar de Russische grens."

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Lien

Een vergelijking herken je aan:
A
het woordje '(net) als'
B
het woordje 'met'
C
het woordje 'als', of 'van een'
D
het woordje 'vergeleken'

Slide 21 - Quiz

Hij is zo sterk als een beer = een metafoor. Juist of onjuist?
A
onjuist
B
juist

Slide 22 - Quiz

'Die Rembrandt vind ik mooier dan die Van Gogh.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymia
C
metafoor
D
personificatie

Slide 23 - Quiz

'Geef mij nog eens een glas'. Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
synesthesie
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 24 - Quiz

'Zij is net een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymia
C
metafoor
D
personificatie

Slide 25 - Quiz

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
vergelijking

Slide 26 - Quiz