Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 80 min
Éléments de cette leçon
H7 Evolutie
Slide 1 - Diapositive
Er zijn veel theorieën over het ontstaan van het leven. Zet de volgende theorieën op chronologische volgorde. Begin met de theorie die het langst geleden is ontstaan.
Neodarwinistische theorie
Creationisme
Evolutietheorie van Darwin
Evolutietheorie van De Lamarck
Catastrofetheorie
Slide 2 - Question de remorquage
De neodarwinistische theorie gaat uit van een aantal stappen. Zet deze stappen in de juiste volgorde. Wat is de juiste volgorde van deze stappen?
De nakomeling heeft grotere overlevingskansen
Een geslachtscel bevat een gemuteerd gen
Steeds meer nakomelingen hebben de gunstige eigenschap
Een langer leven leidt tot meer nakomelingen
De nakomeling heeft een veranderde eigenschap
Slide 3 - Question de remorquage
Darwin worstelde met het gebrek aan kennis over de oorzaak van variatie tussen individuen. Wat is een andere oorzaak van variatie tussen individuen dan recombinatie?
Slide 4 - Question ouverte
Alle populaties zijn onderhevig aan verandering: stilstaan in de evolutie betekent uitsterven. Bijvoorbeeld: als prooidieren sneller kunnen rennen, zullen ze niet meer snel ten prooi vallen aan roofdieren. Veel roofdieren zullen sterven en alleen de allersnelste roofdieren zullen de prooien nog kunnen vangen. Hoe noem je deze evolutionaire wapenwedloop?
Slide 5 - Question ouverte
Zet de stappen van de endosymbiose theorie in de juiste volgorde.
Wat zijn argumenten voor de endosymbiose theorie? 1 of meer antwoorden zijn goed
A
Mitochondriën en chloroplasten hebben eigen DNA
B
Mitochondriën en chloroplasten delen zoals bacteriën.
C
Mitochondriën en chloroplasten hebben bacterieel DNA
D
Mitochondriën en chloroplasten delen niet.
Slide 7 - Quiz
Cladistiek
Cladistiek/cladisme= methode om organismen in te delen in groepen genaamd clades (grieks 'klados'=tak).
1 clade= een gedeelde voorouder en alle evolutionaire nakomelingen
Binnen een clade zie je gedeelde (homologe) eigenschappen met dank aan de gedeelde voorouder.
Slide 8 - Diapositive
Cladogram
Elke clade is een groep
organismen met een
gemeenschappelijk
kenmerk en een gemeen-
schappelijke voorouder.
Slide 9 - Diapositive
8.1 Opbouw en afbraak van stoffen in ecosystemen.
Slide 10 - Diapositive
Leerdoelen
Je legt uit hoe stoffen zoals koolstof en stikstof via kringlopen door een ecosysteem gaan.
Je legt uit hoe energiestromen in een ecosysteem verlopen.
Je beschrijft factoren die invloed hebben op de afbraak van organische stoffen.
Slide 11 - Diapositive
Wat is ecologie?
Slide 12 - Carte mentale
Ecologie
De studie van de relaties tussen organismen en tussen organismen en hun milieu.
Ecologie onderzoekt de verspreiding van organismen.
Ecologie onderzoekt waardoor organismen in grote of kleine aantallen voorkomen.
Slide 13 - Diapositive
Biodiversiteit
Het aantal soorten, en de relaties tussen die soorten en de genetische verscheidenheid in een bepaald gebied.
Waardoor neemt dit wereldwijd steeds verder af?
Slide 14 - Diapositive
Organisatieniveau
Individu = een enkel organisme.
Populatie = groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied.
Slide 15 - Diapositive
Organisatieniveau
Levensgemeenschap = alle populaties die in een ecosysteem leven.
Ecosysteem = Een gebied met alle niet-levende natuur en alle organismen in dat gebied.
Slide 16 - Diapositive
Abiotische & Biotische factoren
Slide 17 - Diapositive
De eekhoorn ondervindt veel invloeden, hoeveel abiotische invloeden tel je?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 18 - Quiz
Als je eet, krijg je .... binnen.
A
Organische stoffen
B
Anorganische stoffen
C
Zowel anorganische als organische stoffen
Slide 19 - Quiz
organisch <-> anorganisch
Slide 20 - Diapositive
Wie maken er organische stoffen uit anorganische stoffen?
A
de consumenten
B
de producenten
C
de reducenten
D
zowel de reducenten als de producenten
Slide 21 - Quiz
Zuurstof, fosfaat, water, koolstofdioxide en nitraat zijn..
A
anorganische stoffen
B
organische stoffen
Slide 22 - Quiz
Welk(e) element(en) bevatten alle organische stoffen?
A
C
B
C en H
C
C, H en O
D
C en O
Slide 23 - Quiz
Sleep ieder tekstblok naar één van de plekken in dezelfde kleur
Autotroof
Heterotroof
Consument
Producent
Energie uit zonlicht
Energie uit andere organismen
Slide 24 - Question de remorquage
Ecologie
Producenten = Organismen die eigen organische stoffen opbouwen uit anorganische stoffen.
Consumenten = organismen die zich voeden met andere organismen.
Slide 25 - Diapositive
Consumenten
Herbivoor (Planteneter) = dier dat alleen planten.
Omnivoor (Alleseter) = dier dat zowel vlees als planten eet.
Carnivoor (Vleeseter) = dier dat alleen vlees eet.
Slide 26 - Diapositive
Het gebit verraad de rol van een organisme in een ecosysteem
Slide 27 - Diapositive
Detrivoren
Detrivoren = Consumenten die detritus (dood organisch materiaal) zoals dode organismen opeten. Ze breken dit verder af tot fijner dood organisch materiaal.
Slide 28 - Diapositive
Reducenten
Reducenten = micro-organismen (bacteriën, lagere schimmels) die de door detrivoren verteerde organische stof verder afbreken en omzetten in anorganische stoffen.
koolstofdioxide, water en anorganische voedingszouten.
MINERALISATIE
Slide 29 - Diapositive
Anaeroob & aeroob
Reducenten die aan verbranding kunnen doen met zuurstof hebben veel meer energie => snellere afbraak organische materiaal. Bijzondere vorm van autotroof is chemo-autotroof
Sommige bacteriën halen hun energie uit chemische reacties en maken daarbij organische stoffen => producenten
Slide 30 - Diapositive
Een voedselketen loopt altijd volgens een vaste opbouw:
Producenten
Reducenten
Consumenten (herbivoor)
Consumenten (carnivoor)
Slide 31 - Question de remorquage
Voedselkringloop = een kringloop van mineralen en andere voedingsstoffen
Producten = groene planten die glucose maken door fotosynthese
Consumenten = dieren die glucose en andere voedingsstoffen gebruiken
Afvaleters (detrivoren) = bodemdieren die het afval van producenten eten
Reducenten = bacteriën en schimmels die natuurlijk afval afbreken tot mineralen
Slide 32 - Diapositive
Slide 33 - Diapositive
Welke groep hoort bij nummer 1?
A
Reducenten
B
Afvaleters
C
Producenten
D
Consumenten
Slide 34 - Quiz
Welke rol spelen consumenten in een voedselkringloop?
A
Nemen mineralen op en maken organische stoffen
B
Zetten organische stoffen om in andere organische stoffen
C
Breken organische stoffen af tot mineralen
D
Nemen organische stoffen op en maken anorganische stoffen
Slide 35 - Quiz
Voedselketens
Voedselketen = een reeks van organismen die begint bij producenten en waarbij de een voedsel is voor de ander.
Slide 36 - Diapositive
Energiestroom
Energiestroom = stroom van energie door de verschillende trofische niveaus in een ecosysteem in een voedselweb geven de pijlen de energiestroom aan