Quiz over verkeer (les 1-9)

• Verkeer
• Basisschool
• Groep 5

Wanneer ben je GEEN een voetganger?

1. Als je met je fiets aan de hand loopt.
2. Als je stept.
3. Als je fietst.
4. Als je op een skateboard rijdt.

Uitleg: 

Je bent voetganger als

• je loopt;
• je buiten speelt op de stoep;
• je skatet;
• je loopt met de fiets aan de hand;
• je stept;
• je met je skelter rijdt;
• je op je skateboard rijdt;
• je op je spacescooter rijdt;
• je op je waveboard rijdt.

Wie loopt er op de goede plek?

Wie loopt er op de goede plek?

1. Het meisje (roze jas).
2. De jongen (groene jas).
3. Ze lopen allebei op de goede plek.
4. Ze lopen allebei niet op de goede plek.

Veiligste kant om te lopen als er geen stoep is:

• Kies de kant waar je het verkeer goed kunt zien aankomen. En waar het verkeer jou kan zien aankomen.
• Loop aan de rechterkant als de weg een bocht naar links maakt.
• Loop aan de linkerkant als de weg een bocht naar rechts maakt.
• Maar steek niet onnodig over. Blijf lopen aan de kant die je hebt gekozen.

Wat betekent dit verkeersbord?

1. Je moet hier voorrang geven aan iedereen die van links en rechts komt rijden.
2. Je moet hier rechtdoor rijden. Je mag niet linksaf of rechtsaf als je fietst.
3. Je moet hier voorrang krijgen van iedereen die van links en rechts komt rijden.
4. Je mag hier mag hier niet fietsen of lopen, alleen rijden met de auto.

Dit verkeersbord betekent: 

Je moet hier voorrang krijgen van iedereen die van links en rechts komt rijden. Let wel: Dit verkeersbord geldt niet voor voetgangers, alleen voor bestuurders (auto’s, fietsers enzovoort).

Wat moeten de fietsers doen?

Wat moeten de fietsers doen?

1. Omkeren en een andere route nemen.
2. Verder fietsen, er komt geen verkeer van de andere kant.
3. Stoppen en wachten tot er een andere fietser aankomt.
4. Verder fietsen, dit bord geldt niet voor fietsers.

Wat moeten de fietsers doen?

Je mag hier niet de straat van deze kant in fietsen. Er hangt geen onderbord 'met uitzondering van fietsers' onder. De kinderen moeten dus omkeren en een andere route zoeken. Of ze moeten met de fiets aan de hand op de stoep verder lopen. 

Aan wie moet Lisa voorrang geven?

Aan wie moet Lisa voorrang geven?

1. De voetganger en de fietser.
2. De voetganger.
3. De fietser.
4. Niemand.

Aan wie moet Lisa voorrang geven?

Het bord geeft aan:

Als je fietst, moet je voorrang geven aan alle bestuurders die van links en rechts komen. Lisa moet dus geen voorrang geven aan de voetganger.

Wat moet je doen als je een voorrangsvoertuig met sirenes tegenkomt?

1. Nooit voor laten gaan.
2. Soms voor laten gaan.
3. Alleen voor laten gaan als de sirenes uit staan.
4. Altijd voor laten gaan.

Voorrangsvoortuigen

Politie, brandweer en ambulance rijden soms met een blauw zwaailicht en een loeiende sirene. Het zijn dan voorrangsvoertuigen.

Krijg je te maken met een voorrangsvoertuig? Ga aan de kant en laat het voertuig voorgaan. Politie, brandweer en ambulance mogen van de regels afwijken als dat nodig is. 

Hebben politie, brandweer en ambulance hun blauwe zwaailicht en sirene niet aan? Dan moeten zij zich net als iedereen aan de gewone verkeersregels houden.

Wie moet als eerste verder rijden?

Wie moet als eerste verder rijden?

1. De vuilniswagen, want die rijdt met zwaailicht.
2. Ingmar, want hij komt van rechts bij een gewone kruising.
3. De vuilniswagen, want dat is een voorrangsvoertuig.
4. Ingmar, want hij is een voetganger.

Een vuilnisauto is geen voorrangsvoertuig. Ingmar komt bij de gewone kruising van rechts en heeft dus voorrang.

Het verkeerslicht begint te knipperen. Wat moet Emma nu doen? 

Het verkeerslicht begint te knipperen. Wat moet Emma nu doen?

1. Vlot doorlopen.
2. Naar de overkant rennen.
3. Stil gaan staan.
4. Teruglopen.

Groen knipperend licht geeft aan dat het licht bijna op rood springt. Je moet dan vlot doorlopen, dus niet rennen of teruggaan.

Hoe steek je over? Sleep de stappen naar de juiste plek.

Stap 1

Stap 2

Stap 3

Stap 4

Stap 5

Ik kijk of er bestuurders van rechts komen.

Ik kijk of er iemand in de auto zit.

Als ik zie dat er niemand inzit, ga ik tussen de geparkeerde auto’s staan.

Ik kijk nog eens of er bestuurders van links komen. Zo niet, dan steek ik over.

Ik kijk of er bestuurders van links komen.

Zo steek je over:

1. Ik kijk of er iemand in de auto zit.
2. Als ik zie dat er niemand inzit, ga ik tussen de geparkeerde auto’s staan.
3. Ik kijk of er bestuurders van links komen.
4. Ik kijk of er bestuurders van rechts komen.
5. Ik kijk nog eens of er bestuurders van links komen.
6. Ik steek over.

Nieki wil de andere fietsers inhalen. Wat moet ze doen?

Nieki wil de andere fietsers inhalen. Wat moet ze doen?

1. Niks
2. Hard roepen: ik kom eraan.
3. Bellen met haar fiestbel.
4. Remmen

Eva heeft haar bel nodig.

Daarmee kan zij de fietsers waarschuwen dat ze gaat inhalen.

Moet Sophie de bus voor laten gaan?

Moet Sophie de bus voor laten gaan?

1. Ja, want de bus rijdt weg bij de halte.
2. Nee, want ze fietst met een cadeau.
3. Ja, want de bus is een voorrangsvoertuig.
4. Nee, want Sophie fietst op het fietspad.

Je moet de bus voor laten gaan als die binnen de bebouwde kom wil wegrijden bij de halte.

Wat betekenen de pijlen op de blauwe ronde verkeersborden?

Wat betekenen de pijlen op de blauwe ronde verkeersborden?

1. Dat je niet over deze rotonde mag fietsen.
2. Dat je die kant langs moet.
3. Dat je je zelf mag kiezen welke kant je langs gaat.
4. Dat je minimaal een heel rondje moet rijden op de rotonde.

De pijlen op het ronde verkeersbord geven aan dat je in die richting moet rijden.