OLT Grammatica: herhaling + lijdend voorwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 2

herhaling pv - wwg - ond

persoonsvorm:

ik vind de persoonsvorm door:

- de zin vragend te maken

- de zin in een andere tijd te zetten

- de zin te veranderen van enkelvoud naar meervoud (of andersom)

Iedere dag maak ik mijn huiswerk.

pv =

1. iedere dag
2. maak
3. ik
4. mijn huiswerk

Ik wil op de markt fruit kopen.

pv =

1. ik
2. wil
3. op de markt
4. kopen

Gelukkig schijnt vandaag de zon.

1. schijnt
2. vandaag
3. de zon
4. gelukkig

Waarom koop je zelf geen nieuw rolletje plakband.

1. waarom
2. je
3. geen nieuw rolletjeplakband
4. koop

Binnenkort hebben we kerstvakantie, gelukkig.

1. binnenkort
2. gelukkig
3. hebben
4. kerstvakantie

werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden die in de zin staan.

Hebben jullie gisteren boerenkool gegeten?

wwg =

1. hebben
2. hebben boerenkool
3. hebben boerenkool gegeten
4. hebben gegeten

We willen volgend jaar een nieuwe auto kopen.

wwg =

1. een nieuwe auto
2. we
3. willen kopen
4. willen

Hebben jullie de kerstboom al gezet?

wwg =

1. hebben gezet
2. hebben
3. hebben al gezet
4. gezet

Gisteren hebben we urenlang naar onze hond gezocht.

wwg =

1. we
2. hebben gezocht
3. urenlang
4. gezocht

De orthodontist wilde de plaatjesbeugel plaatsen.

wwg =

1. de orthodontist
2. wilde
3. de plaatjesbeugel
4. wilde plaatsen

onderwerp

Het onderwerp is het antwoord op de vraag:

wie of wat + het werkwoordelijk gezegde.

Heb jij het huiswerk nog gemaakt?

ond =

wwg = heb hgemaakt

wie of wat heeft gemaakt? 

1. heb
2. heb gemaakt
3. het huiswerk
4. jij

Ik heb hier helemaal geen bereik.

ond =

wwg = heb

wie heb (heeft)? .....

1. heb
2. hier
3. geen bereik
4. ik

Onze kat heeft een muis gevangen.

ond =

wwg = heeft gevangen

wie heeft gevangen: ........

1. onze kat
2. heeft
3. een muis
4. heeft gevangen

Heb je zin in de vakantie?

ond =

1. heb
2. je
3. zin
4. in de vakantie

Hebben jullie de persconferentie gezien?

ond =

1. hebben gezien
2. jullie
3. de persconferentie
4. hebben

het lijdend voorwerp

even een filmpje

De bakker verkocht drie broden aan de klant.

lvw =

1. de bakker
2. verkocht
3. drie broden
4. aan de klant

De voetballer scoorde op het laatste moment een doelpunt.

lvw =

1. scoorde
2. de voetballer
3. een doelpunt
4. op het laatste moment

Mijn opa zette het fotolijstje op een tafeltje.

lvw

1. zette
2. een fotolijstje
3. mijn opa
4. op een tafeltje

Iedere ochtend eet ik twee sneeën brood.

lvw

1. iedere ochtend
2. brood
3. twee sneeën brood
4. eet ik

Iedere week koop ik het fruit op de markt.

lvw

1. fruit
2. fruit op de markt
3. koop
4. ik

En nu zelfstandig aan het werk!