Hoofdstuk 3 - Formuleren - signaalwoorden en tekstverbanden

Verbanden en signaalwoorden
Je kunt verbanden en signaalwoorden herkennen.

Nieuw Nederlands Hoofdstuk 3 Formuleren
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Verbanden en signaalwoorden
Je kunt verbanden en signaalwoorden herkennen.

Nieuw Nederlands Hoofdstuk 3 Formuleren

Slide 1 - Diapositive

Zinnen staan in verband met elkaar
Opsomming
Tegenstelling
Tijd (chronologie)
Oorzaak-gevolg
Reden
Toelichting (voorbeeld)
Conclusie/samenvatting
Voorwaarde


Slide 2 - Diapositive

Opsomming
Er worden verschillende dingen achter elkaar genoemd.
Je herkent dit verband aan de volgende signaalwoorden:
ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen....maar ook, ten eerste , ten tweede 

Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. Ten eerste sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk om een spannend boek te lezen.

Slide 3 - Diapositive

Tegenstelling
Na een uitspraak wordt meteen het tegenovergestelde beweerd.
 
Je herkent dit verband aan de volgende signaalwoorden:
maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds...anderzijds, daar staat tegenover

Evert is een avontuurlijke vent. Zijn vriend daarentegen is een enorme huismus die er geen behoefte aan heeft bijzondere dingen te beleven.

Slide 4 - Diapositive

Tijd (Chonologie)
De gebeurtenissen in de tekst worden verteld in de chronologische volgorde.

 Je herkent dit verband aan de volgende signaalwoorden:
Eerst, daarna, dan, toen, eens, vroeger, nu, ooit, later, voordat, nadat

Als ik naar school ga, moet ik eerst met de trein, dan met de tram en daarna nog een stukje lopen.

Slide 5 - Diapositive

Oorzaak- gevolg

Iemand doet een uitspraak die een oorzaak bevat. Daarna wordt het gevolg van die oorzaak genoemd. Je hebt geen keuze, het gevolg ontstaat altijd door de oorzaak.


Je herkent een oorzaak-gevolg aan de volgende signaalwoorden:

daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor, als gevolg van


Gisteren was er een hevige sneeuwbui, daardoor ben ik uitgegleden.

Slide 6 - Diapositive

Reden

Na of voor een uitspraak wordt een reden genoemd. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet. Je hebt een keuze, je kunt het ook niet doen of iets anders kiezen.

Je herkent een reden aan de volgende signaalwoorden:

daarom, want, omdat, namelijk, dus, immers


Voor het spelen van een goede voetbalwedstrijd heb je een goede conditie nodig, daarom train ik twee keer per week. 

Slide 7 - Diapositive

Toelichting (voorbeeld)
Een uitspraak wordt gevolgd door een of meerdere voorbeelden.

Je herkent een voorbeeld aan de volgende signaalwoorden:
bijvoorbeeld, als voorbeeld, zoals, neem nou

Mijn moeder maakt graag Italiaanse gerechten, zoals pizza of pasta. 

Slide 8 - Diapositive

Conclusie/samenvatting

Er wordt een conclusie of samenvatting van de tekst gegeven.


Je herkent een conclusie/samenvatting aan de volgende signaalwoorden:

Kortom, dus, daarom, al met al, samengevat


Jeremy wilde niet naar de dierentuin, Sven wilde niet naar het pretpark en Yorrick wilde niet naar het zwembad. Kortom, ze konden het niet eens worden over wat ze gingen doen. 

Slide 9 - Diapositive

Voorwaarde

Er zit een voorwaarde gebonden aan de zin.

Je herkent een voorwaarde aan de volgende signaalwoorden:

Als...(dan), indien, tenzij, wanneer, mits


Lisa mag morgen mee met haar familie naar het strand, tenzij ze haar huiswerk nog niet af heeft. 

Lisa mag morgen mee met haar familie naar het strand, mits ze haar huiswerk af heeft. 
* Deze zinnen betekenen precies hetzelfde!

Slide 10 - Diapositive

Je kent nu de verbanden
Opsomming
Tegenstelling
Tijd (chronologie)
Oorzaak-gevolg
Reden
Toelichting (voorbeeld)
Conclusie/samenvatting
Voorwaarde


Slide 11 - Diapositive

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband: TEGENSTELLING
A
Al met al
B
Want
C
Maar
D
Daardoor

Slide 12 - Quiz

Het signaalwoord: AL MET AL
hoort bij het tekstverband:
A
Tijd (Chronologie)
B
Conclusie
C
Reden
D
Voorwaarde

Slide 13 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband: VOORWAARDE
A
Indien
B
Kortom
C
Zoals
D
Toen

Slide 14 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband: TOELICHTING (VOORBEELD)
A
Samengevat
B
Echter
C
Ter toelichting
D
Neem nou

Slide 15 - Quiz

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
Voorwaarde
B
Opsomming
C
Oorzaak-gevolg
D
Tegenstelling

Slide 16 - Quiz

Welk tekstverband?
Mark houdt van appels, peren en druiven.

Slide 17 - Question ouverte

Welk tekstverband?
Ik houd van allerlei soorten fruit, bijvoorbeeld aardbeien.

Slide 18 - Question ouverte

Welk tekstverband?
Om 12:00 uur komt het bezoek, dus begin snel met opruimen.

Slide 19 - Question ouverte

Welk tekstverband?
Je weet dat ik niet van appeltaart houd, toch heb je er één gekocht.

Slide 20 - Question ouverte

Welk tekstverband?
Als je een film op Netflix wilt bekijken, moet je het wel geïnstalleerd hebben.

Slide 21 - Question ouverte