3.1 Wat zijn de kosten?

Welkom, wat fijn dat jullie er zijn!

Bij binnenkomst:

Stap 1: Mobiel in de telefoontas
Stap 2: Eten/drinken weg & kauwgom/lolly uit.
Stap 3: Open je boek op blz. 74 en open je schrift voor een opdracht




timer
5:00
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom, wat fijn dat jullie er zijn!

Bij binnenkomst:

Stap 1: Mobiel in de telefoontas
Stap 2: Eten/drinken weg & kauwgom/lolly uit.
Stap 3: Open je boek op blz. 74 en open je schrift voor een opdracht




timer
5:00

Slide 1 - Diapositive

Paragraaf 3.1 - In deze les:
In deze les leer je:
  • Wat voor kosten een bedrijf kan hebben.
  • Wat het verschil is tussen vaste en variabele kosten.
  • Wat het verschil is tussen brutowinst en netto winst.
  • Hoe je de verkoopprijs en consumentenprijs berekent.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Productiefactoren
De toegevoegde waarde wordt gebruikt om de beloning voor de productiefactoren te betalen.

We kennen 4 productiefactoren. Noem ze alle vier.

Bij iedere productiefactor hoort een beloning.

Noem de beloningen die bij de productiefactoren horen.




Slide 4 - Diapositive

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt om te produceren, kun je indelen in vier productiefactoren.
  • Kapitaal: alle kapitaalgoederen waarin je geld investeert en die je in het   productieproces gebruikt (rente)
  • Arbeid: zowel lichamelijke als geestelijke inspanning die mensen leveren bij   het produceren (loon)
  • Natuur: alles wat de natuur levert (pacht/huur)
  • Ondernemerschap: een ondernemer probeert winst te maken door op de juiste manier de productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal in te zetten (winst)




Slide 5 - Diapositive

Kosten
Wanneer maakt een ondernemer winst?

Afzet = het aantal stuks dat je verkoopt

Slide 6 - Diapositive

Kostprijs en verkoopprijs per product

Om winst te maken moeten alle kosten die bij de productie worden gemaakt, worden terugverdiend in de verkoopprijs. Kosten kunnen variabel en vast zijn.

Hoe berekent een producent de verkoopprijs?

Hoe berekent een producent de verkoopprijs?


Slide 7 - Diapositive




Voorbeeld
  • De vaste kosten zijn in een jaar: € 6,5 miljoen
  • De variabele kosten € 1 miljoen
  • De jaarproductie is 1,5 miljoen telefoonhoesjes

De kostprijs is:
 (€ 6,5 mln + € 1 mln) ÷ 1,5 mln = € 5 per hoesje


Kostprijs en verkoopprijs berekenen

1. Bereken eerst de kostprijs per product. Dat zijn alle kosten die je hebt voor het maken van één product.
2. Bedenk welke winstopslag je wilt hanteren.
Waar hangt de hoogte van de winstopslag vanaf?
3. Bereken dan de verkoopprijs. De winstopslag wordt bij de kostprijs per product opgeteld.

Slide 8 - Diapositive

Verkoopprijs voor winkelier of producent

Winkeliers en producenten houden bij het vaststellen van de verkoopprijs rekening met:
  • De prijs die zij zelf betaalden (inkoopprijs) of de prijs van de productie (kostprijs).
  • Deze prijs verhogen zij met een brutowinstmarge of een winstopslag om de verkoopprijs vast te stellen.
  • Een deel van de brutowinst gaat op aan bedrijfskosten. Wat overblijft is de nettowinst.
  • Voor de verkoop aan de consument komt bovenop de verkoopprijs nog btw. De consumentenprijs is dus de verkoopprijs inclusief btw (9% of 21%).


Slide 9 - Diapositive

Prijzen berekenen
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge
Consumentenprijs = verkoopprijs + btw

Voorbeeld
Telecombedrijf Sprint koopt telefoonhoesjes in voor € 6 per stuk.
De brutowinstmarge is 90% van de inkoopprijs.
De btw is 21%.

Bereken de verkoopprijs. Bereken de consumentenprijs



Slide 10 - Diapositive

Investeren
Investeren = geld besteden aan productiemiddelen, zoals kapitaalgoederen.
 
De investeringen zijn nodig om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren. Als het goed is, verdient een bedrijf zijn investering in de jaren daarna terug.

Slide 11 - Diapositive

Afschrijving

De afschrijving is de jaarlijkse waardevermindering van je kapitaalgoederen.
De aanschafkosten van bijvoorbeeld een machine worden verdeeld over de gebruiksduur. 
De oude machine levert bij inruil nog een bedrag op, de restwaarde.

Afschrijving per jaar = 



aantalgebruiksjaren(aanschafprijsrestwaarde)

Slide 12 - Diapositive

Samenvatting
paragraaf 3.1

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Zelfstandig werken
Stap 1: Maak opgave 1 t/m 12 van par. 3.1 vanaf blz. 77



Stap 1 is huiswerk 
voor de eerst volgende les

timer
8:00
timer
2:30

Slide 15 - Diapositive