SO V4 rekenvaardigheden P1

Bereken 21% van 475
A
9,975
B
99,8
C
99,75
D
9975
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Bereken 21% van 475
A
9,975
B
99,8
C
99,75
D
9975

Slide 1 - Quiz

Bereken 33 1/3% van 300
A
100
B
99,99
C
9,99
D
10

Slide 2 - Quiz

Je hebt een succesvolle koffiebar; je bepaalt de verkoopprijs van een kopje koffie door de inkoopprijs te verhogen met 30%. Bereken de verkoopprijs van een kopje koffie met een inkoopprijs van €1,50

Slide 3 - Question ouverte

Je ontdekt dat de concurrentie veel omzet maakt met de verkoop van gevulde koeken. Jij besluit deze ook te gaan verkopen met 30% brutowinst. Je vraagt hiervoor €2,60. Bereken de inkoopprijs van deze heerlijke gevulde koeken.

Slide 4 - Question ouverte

Gemiddelde. Je haalt een 7,5 op een toets. Je haalt een 4,0 op een SO. Je haalt een 6,0 op de tweede toets. Een toets weegt twee keer zo zwaar als een SO. Bereken het gewogen gemiddelde na deze periode. Afronden op één cijfer achter de komma!
A
6,2
B
6,20
C
5,8
D
5,38

Slide 5 - Quiz

Gemiddelde. Je haalt een 7,5 op een toets. Je haalt een 4,0 op een SO. Je haalt een 6,0 op de tweede toets. Een toets weegt twee keer zo zwaar als een SO. Wat moet je op de volgende SO halen om gemiddeld een 6,50 te staan?
A
8
B
7
C
6,5
D
8,1

Slide 6 - Quiz

Bereken hoeveel Euro’s er op je rekening worden bijgeschreven als je USD 1.000 inlevert bij deze bank.
A
€920,81
B
€908
C
€921
D
€908,27

Slide 7 - Quiz

Jaar
aantal verkochte broeken
Verkoopprijs
omzet
indexcijfer afzet
indexcijfer omzet
2015
1500
39
2016
2000
2017
2200
2018
2100
2019
2400
De verkoopprijs per broek is in 2015 €39. De verkoopprijs stijgt ieder jaar met €1. Let op! Als basisjaar wordt 2016 gekozen. 

Slide 8 - Question de remorquage

timer
0:45
Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa

Slide 9 - Question de remorquage

Een balans is een overzicht van
A
bezit, schuld en vreemd vermogen.
B
bezit, winst en vreemd vermogen.
C
bezit, schuld en eigen vermogen.
D
bezit, winst en eigen vermogen.

Slide 10 - Quiz

Onder welke categorie valt een hypothecaire lening?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Lang vreemd vermogen
D
Kort vreemd vermogen

Slide 11 - Quiz

Het eigen vermogen bereken je door de het vreemd vermogen van het totale vermogen af te trekken
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz

Onder welke balanspost zetten we de debiteuren
A
Vaste activa
B
Eigen Vermogen
C
Liquide middelen
D
Vlottende activa

Slide 13 - Quiz

Rinus heeft zijn eigen glazenwassersbedrijf. Elke dag wast hij de ramen bij mensen thuis. Zijn administratie laat hij doen door een administratiekantoor.
In zijn bedrijf heeft hij onder andere de volgende kosten.
Zijn dit vaste of variabele kosten? Sleep de kosten naar de juiste plek.
Vaste kosten
Variabele kosten
Afschrijving van de bedrijfswagen.
Benzinekosten
Kosten van water
Maandelijkse vergoeding aan het administratiekantoor.

Slide 14 - Question de remorquage

De omzet van de kledingwinkel van Tevin is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 15 - Quiz

Noem een voorbeeld van bedrijfskosten.

Slide 16 - Question ouverte

Wat is de formule voor het berekenen van de afschrijvingskosten per jaar?
A
restwaarde : gebruiksduur
B
bedrijfsduur : aanschafwaarde
C
restwaarde : bedrijfsduur
D
(aanschafprijs - restwaarde) : gebruiksduur

Slide 17 - Quiz

Karlijn koopt een bestelauto voor haar bedrijf voor € 12.900. Na 4 jaar wil ze hem inruilen, de restwaarde is dan € 3.150. Wat is de afschrijving per jaar?

Slide 18 - Question ouverte

De nettowinst kan stijgen door ...

A
hogere inkoopwaarde
B
hogere BTW
C
hogere bedrijfskosten
D
hogere omzet

Slide 19 - Quiz

Wat betekent de afkorting btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting totale waarde
D
belasting tegen waarde

Slide 20 - Quiz