Les 8 BECO H! Herhaling

Een balans is een overzicht van
A
bezit, schuld en vreemd vermogen.
B
bezit, winst en vreemd vermogen.
C
bezit, schuld en eigen vermogen.
D
bezit, winst en eigen vermogen.
1 / 39
suivant
Slide 1: Quiz
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Een balans is een overzicht van
A
bezit, schuld en vreemd vermogen.
B
bezit, winst en vreemd vermogen.
C
bezit, schuld en eigen vermogen.
D
bezit, winst en eigen vermogen.

Slide 1 - Quiz

Hoeveel sommen uit het boek heb je al gemaakt?
A
10+
B
10-5
C
4-1
D
Ik vandaag beginnen :)

Slide 2 - Quiz

Heb je vertrouwen in de toets?
A
Makkelijk
B
Zes is prima
C
Rond de vijf
D
Ben er bang voor

Slide 3 - Quiz

Hoeveel uur denk je totaal voor te bereiden?
A
5-
B
5 tot 10
C
10 tot 15
D
15+

Slide 4 - Quiz

timer
0:45
Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa

Slide 5 - Question de remorquage

De brutowinst op een courgette is € 0,50. De brutowinstopslag bedraagt 40% van de inkoopprijs. Bereken de inkoopprijs
A
€ 1,-
B
€ 1,75
C
€ 2,-
D
€ 1,25

Slide 6 - Quiz

Hoeveel is ongeveer de brutowinst op een Iphone 12 van 912 euro?
A
50
B
150
C
250
D
550

Slide 7 - Quiz

Rinus heeft zijn eigen glazenwassersbedrijf. Elke dag wast hij de ramen bij mensen thuis. Zijn administratie laat hij doen door een administratiekantoor.
In zijn bedrijf heeft hij onder andere de volgende kosten.
Zijn dit vaste of variabele kosten? Sleep de kosten naar de juiste plek.
Vaste kosten
Variabele kosten
Afschrijving van de bedrijfswagen.
Benzinekosten
Kosten van water
Maandelijkse vergoeding aan het administratiekantoor.

Slide 8 - Question de remorquage

Bereken hoeveel Euro’s er op je rekening worden bijgeschreven als je USD 1.000 inlevert bij deze bank.
A
€920,81
B
€908
C
€921
D
€908,27

Slide 9 - Quiz

De brutowinst is 20% van de verkoopprijs. De verkoopprijs is € 100. Hoeveel € is de brutowinst?
A
20 euro
B
80 euro
C
100 euro
D
120 euro

Slide 10 - Quiz

Wat is de formule voor het berekenen van de afschrijvingskosten per jaar?
A
restwaarde : gebruiksduur
B
bedrijfsduur : aanschafwaarde
C
restwaarde : bedrijfsduur
D
(aanschafprijs - restwaarde) : gebruiksduur

Slide 11 - Quiz

Stroomgrootheden
(resultatenrekening)
Voorraadgrootheden
(balans)
inkoopkosten
energiekosten
banksaldo
omzet
winst
verlies
huurkosten
afschrijvingskosten
voorraad
debiteuren
leverancierskrediet
hypotheeklening
eigen vermogen
vreemd vermogen
loonkosten
inventaris

Slide 12 - Question de remorquage

Verkoopprijs € 75,- inkoopwaarde is 20% van de omzet. Afzet is 2.000
A
De omzet is € 120.000,-
B
De brutowinst is € 15,- per stuk
C
De inkoopwaarde is € 15,- per stuk
D
De brutowinst is € 30.000,-

Slide 13 - Quiz

Als een bedrijf winst maakt zal dat op de balans te merken zijn aan de omvang van
A
het eigen vermogen
B
banksaldo
C
kasgeld
D
de schulden

Slide 14 - Quiz

Als een bedrijf afschrijvingskosten heeft zal er iets veranderen op..
A
de balans
B
de resultatenrekening
C
zowel de balans als de resultatenrekening
D
niets

Slide 15 - Quiz

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaald per kas diverse kosten €2.200.
A
Kas -€2.200 Eigen vermogen -€2.200
B
Kas -€2.200 Kosten +€2.200
C
Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
D
Kas +€2.200 Kosten -€2.200

Slide 16 - Quiz

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Er wordt 2200 euro afgeschreven op de inventaris .
A
Kosten -€2.200 Kas +€2.200
B
Kas -€2.200 Kosten +€2.200
C
Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
D
Inventaris -€2.200 Eigen vermogen -€2.200

Slide 17 - Quiz

Balans
Resultaten rekening

Nog te betalen leverancier

Omzet / opbrengst verkoop
Rente betaling hypotheek

Aflossing op hypotheek
Voorraden

Slide 18 - Question de remorquage

Gemiddelde. Je haalt een 7,5 op een toets. Je haalt een 4,0 op een SO. Je haalt een 6,0 op de tweede toets. Een toets weegt twee keer zo zwaar als een SO. Wat moet je op de volgende SO halen om gemiddeld een 6,50 te staan?
A
8
B
7
C
6,5
D
8,1

Slide 19 - Quiz

Jaar
aantal verkochte broeken
Verkoopprijs
omzet
indexcijfer afzet
indexcijfer omzet
2015
1500
39
2016
2000
2017
2200
2018
2100
2019
2400
De verkoopprijs per broek is in 2015 €39. De verkoopprijs stijgt ieder jaar met €1. Let op! Als basisjaar wordt 2016 gekozen. 

Slide 20 - Question de remorquage

Noem een voorbeeld van bedrijfskosten.

Slide 21 - Question ouverte

Gemiddelde. Je haalt een 7,5 op een toets. Je haalt een 4,0 op een SO. Je haalt een 6,0 op de tweede toets. Een toets weegt twee keer zo zwaar als een SO. Bereken het gewogen gemiddelde na deze periode. Afronden op één cijfer achter de komma!
A
6,2
B
6,20
C
5,8
D
5,38

Slide 22 - Quiz

De nettowinst kan stijgen door ...

A
hogere inkoopwaarde
B
hogere BTW
C
hogere bedrijfskosten
D
hogere omzet

Slide 23 - Quiz

De omzet van de kledingwinkel van Tevin is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 24 - Quiz

Omzet : afzet =
A
brutowinst
B
nettowinst
C
verkoopprijs
D
inkoopwaarde

Slide 25 - Quiz

Onder welke categorie valt een hypothecaire lening?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Lang vreemd vermogen
D
Kort vreemd vermogen

Slide 26 - Quiz

Het eigen vermogen bereken je door de het vreemd vermogen van het totale vermogen af te trekken
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

De brutowinst is €500; de nettowinst is €200. Hoe groot zijn de overige kosten?
A
€700
B
Kun je niet uitrekenen met deze gegevens
C
€300
D
€100

Slide 28 - Quiz

Onder welke balanspost zetten we de debiteuren
A
Vaste activa
B
Eigen Vermogen
C
Liquide middelen
D
Vlottende activa

Slide 29 - Quiz

De brutowinst is 20% van de inkoopprijs. De inkoopprijs is € 100. Hoeveel € is de brutowinst?
A
20 euro
B
80 euro
C
100 euro
D
120 euro

Slide 30 - Quiz

De omzet van de kledingwinkel van Tevin is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 31 - Quiz






2. Wat is de brutowinst op 9 oktober?
omzet                      200.000 x 35/10
inkoopwaarde                53.400       -
brutowinst                       16.600
A
€ 16.600
B
€ 16.200
C
€ 16.800
D
€ 16.300

Slide 32 - Quiz

Bereken 33 1/3% van 300
A
100
B
99,99
C
9,99
D
10

Slide 33 - Quiz

Je hebt een succesvolle koffiebar; je bepaalt de verkoopprijs van een kopje koffie door de inkoopprijs te verhogen met 30%. Bereken de verkoopprijs van een kopje koffie met een inkoopprijs van €1,50

Slide 34 - Question ouverte

Bereken 21% van 475
A
9,975
B
99,8
C
99,75
D
9975

Slide 35 - Quiz

Je ontdekt dat de concurrentie veel omzet maakt met de verkoop van gevulde koeken. Jij besluit deze ook te gaan verkopen met 30% brutowinst. Je vraagt hiervoor €2,60. Bereken de inkoopprijs van deze heerlijke gevulde koeken.

Slide 36 - Question ouverte

Liquide middelen
Vaste activa
Vlottende activa
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Gebouw
Bedrijfsterrein
Rabobank rekening
Kas
Debiteuren
Aandelen
Lening (5 jaar)
Hypothecaire lening
Crediteuren
Lening (<1 jaar)

Slide 37 - Question de remorquage

Heb je vertrouwen in de toets?
A
Makkelijk
B
Zes is prima
C
Rond de vijf
D
Ben er bang voor

Slide 38 - Quiz

Een momentopname van de bezittingen en het vermogen.
Een overzicht van de kosten en opbrengsten in een bepaalde periode.
Resultatenrekening
Balans
stroomgrootheden
voorraadgrootheden

Slide 39 - Question de remorquage