Luisteren: ‘Vaccineren & kinderopvang’

Nederlands
Luisteren, Nederlands 3F 

Luisteren: ‘Vaccineren & kinderopvang’ 

periode 2 peuter/kleuter



1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Luisteren, Nederlands 3F 

Luisteren: ‘Vaccineren & kinderopvang’ 

periode 2 peuter/kleuter



Slide 1 - Diapositive

Peuters
In volgende opdracht staan zinnetjes die een tweejarige peuter zou kunnen uitspreken. Er zit een duidelijke betekenis in de zinnetjes.
Bedenk wat de peuter bedoelt en maak dan de opdracht.

Slide 2 - Diapositive

Betekenis 1
Betekenis 2
auto 
rood
papa slapen
tante 
zingen
Tommie
lachen
broertje
boos
hondje 
blaffen
meloen
bah
popje 
stout
treintje
tsjoektjsoek
snoepje lekker
mama lief
oma breien

Slide 3 - Question de remorquage

Je hebt nu ontdekt dat een tweejarige peuter al twee soorten zinnen kan maken. Deze zinnen hebben twee betekenissen. Vul hier de twee betekenissen in.

Slide 4 - Question ouverte

Peuters
Een peuter kan 'zinnetjes' maken van twee woorden. Tussen die twee zinnen kun je dan ZIJN of DOEN plaatsen.
Combineer in het schema de juiste persoonsvormen in het zinnetje.

Slide 5 - Diapositive

Betekenis 
Wat iemand DOET.

oma breien
papa slapen
tante zingen
Tommie lachen
hondje blaffen
treintje tsjoektsjoek
Betekenis
Wat iemand IS.

mama lief
auto rood
popje stout
broertje boos
meloen bah
snoepje lekker

Slide 6 - Diapositive

mama lief
oma's breien
auto's rood
papa slapen
Tommie lachen
popjes stout
broertje boos
snoepjes lekker
treintjes tsjoektsjoek
tante zingen
kan
moet
zijn
zijn
kan
zijn
zijn
kan
kunnen
is

Slide 7 - Question de remorquage

Congruentie
Je hebt nu het verschijnsel congruentie ontdekt. Verschillende vormen van een werkwoord passen bij de persoon over wie iets gezegd wordt. Mama past bij is, en popjes past bij zijn. Daarom noemen we die vormen de persoonsvorm.

Slide 8 - Diapositive

Luisteren: ‘vaccineren & kinderopvang’ 

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

1. (start bij 0.00 minuut)

Wat is de aanleiding voor deze uitzending?
A
De tweede kamer stemt vandaag over het wetsvoorstel waarin staat dat alleen gevaccineerde kinderen naar de kinderdagopvang mogen.
B
De tweede kamer is het vandaag eens geworden over het wetsvoorstel met betrekking tot de mogelijkheid om niet-gevaccineerde kinderen te weigeren in de kinderopvang.
C
Een deel van het parlement maakt vandaag de keuze of de kinderdagopvang de mogelijkheid moet krijgen om niet-gevaccineerde kinderen te weigeren.

Slide 11 - Quiz

(start bij 0.10 minuut)


2. (start bij 0.10 minuut)

Sophie Hermans geeft aan dat ze zich in het wetsvoorstel kan vinden. Ze zegt: ‘… dat het belangrijk is om uit te stralen dat vaccineren ‘normaal’ en de norm is.’ Dit is:
A
Een feit.
B
Een standpunt.
C
Een argument.
D
Een stelling.

Slide 12 - Quiz

(start bij 0.10 minuut)


2. (start bij 0.10 minuut)

Sophie Hermans geeft aan dat ze zich in het wetsvoorstel kan vinden. Ze zegt: ‘… dat het belangrijk is om uit te stralen dat vaccineren ‘normaal’ en de norm is.’ Dit is:
A
Een feit.
B
Een standpunt.
C
Een argument.
D
Een stelling.

Slide 13 - Quiz

3. (start bij 0.35 minuut)

De presentatrice vraagt om nadere uitleg waarom iets wat al kan en mag, in de wet opgenomen moet worden. Het antwoord van Sophie Hermans is:
A
Duidelijk, ze geeft aan waarom het nodig is.
B
Vaag, ze licht haar antwoord niet goed genoeg toe.
C
Ze geeft geen antwoord op de vraag.

Slide 14 - Quiz

4. (start bij 0.50 minuut)

Sophie Hermans legt uit hoe ze het wetsvoorstel ziet in het licht van de individuele keuzevrijheid van mensen. Ze zegt onder andere: ‘Dat is een groot goed en ongelooflijk belangrijk voor de veiligheid en gezondheid van ons land.’ Dit is:
A
Een feitelijke uitspraak.
B
Een mening.
C
Een argument.
D
Een drogreden.

Slide 15 - Quiz

5. (start bij 1.35 minuut)

De kinderarts van de Nederlandse vereniging voor kindergeneeskunde legt uit waarom hij tegen het wetsvoorstel is. Hiervoor gebruikt hij vooral:
A
Objectieve argumenten
B
Subjectieve argumenten
C
Zijn eigen mening

Slide 16 - Quiz

6. (start bij 3.00 minuut)

Hoe reageert Sophie Hermans op het verhaal van de kinderarts?
A
Zij is het vooral met hem eens
B
Ze denkt er grotendeels anders over
C
Ze blijft onduidelijk in haar antwoord

Slide 17 - Quiz

7. (start bij 3.37 minuut)

Wouter de Winther geeft aan dat er een risico is als je pas na twee jaar het wetsvoorstel gaat evalueren. Hoe gaat Sophie Hermans daarop in?
A
Ze gaat inhoudelijk niet in op zijn opmerking.
B
Ze geeft een duidelijke uitleg hoe ze rekening houden met dit risico.
C
Ze legt deels uit hoe ze met dit risico omgaan.

Slide 18 - Quiz

8. (start bij 4.23 minuut)

De brancheorganisatie zegt dat gezondheid primair een taak van de overheid is en stelt vervolgens de vraag: ‘Waarom wordt het dan bij ons neergelegd?’ Wat impliceert de brancheorganisatie met deze vraag?
A
De brancheorganisatie vindt dat kinderen verplicht gevaccineerd moeten worden.
B
De brancheorganisatie begrijpt niet waarom de overheid de taak bij hen neerlegt.
C
De brancheorganisatie vindt dat de keuze om niet-gevaccineerde kinderen te weigeren, niet hun verantwoordelijkheid is.

Slide 19 - Quiz