Herhaling 4 havo

Thema 1: Inleiding in de biologie
Herhaling 4 havo
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Thema 1: Inleiding in de biologie
Herhaling 4 havo

Slide 1 - Diapositive

welke organellen ken je nog?

Slide 2 - Carte mentale

In de afbeelding is een bladcel afgebeeld.
Welke onderdelen van deze plantaardige cel komen ook bij dierlijke cellen voor? ...(1)....
A
1, 2 en 5.
B
1, 4 en 5.
C
2, 3 en 6.
D
2, 5 en 6.

Slide 3 - Quiz

Volgens de endosymbiose theorie zijn enkele celorganellen van eukaryote cellen als zelfstandige organismen opgenomen. Deze organellen hebben hun eigen DNA. Welke organellen zijn dat?
A
mitochondrien en ribosomen
B
ribosomen en golgi-systeem
C
golgi-systeem en chloroplasten
D
chloroplasten en mitochondrien

Slide 4 - Quiz

Hieronder zie je drie bakken. Voorspel in welke bak diffusie van suikermoleculen op treedt.
A
2
B
3
C
2 en 3
D
1 en 3

Slide 5 - Quiz

2. In het cytoplasma van een zenuwcel is de K+ concentratie veel hoger dan buiten de cel. Welk transportproces maakt dit mogelijk?
A
Diffusie
B
Osmose
C
Actief transport
D
Passief transport

Slide 6 - Quiz

Wat is de juiste definitie van osmose?
A
Verplaatsing van water door een semipermeabel membraan van lage naar hoge concentratie
B
Verplaasting van een stof van hoge naar lage concentratie door een membraan
C
Verplaatsing van water door een semipermeabel membraan van hoge naar lage concentratie
D
Verplaatsing van water moleculen

Slide 7 - Quiz

Osmose: (A) beweegt altijd naar de plek met de (B) opgeloste stoffen.

A
A:water B: meest
B
A:water B:minste
C
A:opgeloste stoffen B:meeste
D
A:opgeloste stoffen B:minste

Slide 8 - Quiz

de concentratie opgeloste stoffen in de cel is ..... dan daarbuiten. (de cel is gekrompen)
A
lager
B
even hoog
C
hoger

Slide 9 - Quiz

Planten
Celwand is doorlaatbaar voor water én opgeloste stoffen
Celmembraan kan water naar binnen of naar buiten
Opgeloste stoffen trekt water aan


turgor
plasmolyse
grens
plasmolyse

Slide 10 - Diapositive

Planten
Turgor: celmembraan drukt tegen de celwand. De cel is stevig en rekt iets uit

Plasmolyse: De celmembraan laat los van de celwand



turgor
plasmolyse
grens
plasmolyse

Slide 11 - Diapositive

Als je sla in een bak water legt wordt het steviger, in dressing juist slapper. Leg uit hoe dit komt.

Slide 12 - Question ouverte

Nynke maakt zoutoplossingen met oplopende concentraties. Ze weet niet meer of ze dit van links naar rechts of andersom had gedaan. Ze stopt frietjes van gelijke lengte in de bekers. De frietjes in de linker beker zijn het langst. Was hier de zoutconcentratie hoog of laag?
A
laag
B
kun je niet weten
C
hoog

Slide 13 - Quiz

Wortelharen nemen mineralen uit de bodem op in de cel. De concentratie in de cel is hoger dan in de bodem. Dit is een voorbeeld van
A
diffusie
B
osmose
C
actief transport
D
passief transport

Slide 14 - Quiz

Een cel maakt amylase. Welke organellen komen in actie bij de synthese en de afgifte van amylase? Geef ze in de juiste volgorde!

Slide 15 - Question ouverte

Osmose
A
Diffusie van water door een permeabel membraan
B
Diffusie van suiker door een permeabel membraan
C
Diffusie van water door een semipermeabel membraan
D
Diffusie van suiker door een semipermeabel membraan

Slide 16 - Quiz

Stofwisseling
A
Alle chemische (scheikundige) reacties in een organisme
B
Alle levenskenmerken
C
Levende organismen
D
Alle reacties in een organisme

Slide 17 - Quiz

Organellen in plantaardige cellen waarvan verschillende typen bestaan: bladgroenkorrels, chromoplasten en leukoplasten
A
Vacuole
B
Bladgroen
C
Chloroplast
D
Plastiden

Slide 18 - Quiz

Ribosomen
ER
Mitochondrium
Wat is de functie van de celorganellen? 
(Tip: kijk in BiNaS 79B, C, D)
Celkern
Maken met behulp van de DNA code, eiwitten
Leveren de energie voor de processen in de cel
Transport van de gemaakte eiwitten voor gebruik binnen of buiten de cel gaat via dit organel
Organel in het cytoplasma dat omsloten is door het kernmembraan en DNA bevat

Slide 19 - Question de remorquage

organisme
levensverschijnselen
stofwisseling
enzymen
dood
levenloos
verschijnselen die laten zien dat je leeft
levende wezens
dingen die nooit geleefd hebben
versnelt een chemische reactie
alle chemische reacties in een organisme
organisme dat geen levensverschijnselen meer vertoont

Slide 20 - Question de remorquage

Golgisysteem
A
Endoplasmatisch reticulum waarbij zich ribosomen op de membranen bevinden
B
Bolvormige organellen met dubbele membranen waarin met behulp van zuurstof energie wordt vrijgemaakt die tijdelijk is opgeslagen in ATP
C
Opeengestapelde platte membranen in het cytoplasma waarin eiwitten worden bewerkt totdat ze hun definitieve vorm hebben
D
Informatie die de bouw en functie van een cel bepaalt

Slide 21 - Quiz

Moleculen die worden gemaakt in de mitochondriën en de belangrijkste energieleverancier zijn voor processen in de cel
A
ATP
B
ADP
C
TPA
D
PTA

Slide 22 - Quiz

Actief transport
A
Oplossing waarvan de osmotische waarde hoger is dan de osmotische waarde van het cytoplasma in een cel
B
Transport waarvoor geen energie nodig is
C
Transport van stoffen waarvoor energie nodig is
D
Eiwitten die specifieke moleculen kunnen binden en transporteren door het membraan

Slide 23 - Quiz

Kalium ionen (roze) bewegen de cel uit (naar links) door:
A
diffusie, actief transport
B
diffusie, passief transport
C
osmose, actief transport
D
osmose, passief transport

Slide 24 - Quiz

Sleep de organellen naar de juiste functie.
Transportsysteem
Levert energie
Breekt stoffen af
Maakt eiwitten
Bevat chromosomen
Celkern
Ribosomen
Lysosoom
Mitochondriën
ER
Golgi-systeem

Slide 25 - Question de remorquage

Wat is de functie van de vacuole?
A
Geeft stevigheid aan de plantencel
B
Maakt de voedingsstoffen voor de plant
C
Nieuw weefsel maken
D
Vervoeren van opgeloste stoffen

Slide 26 - Quiz

1
2
3
Celmembraan
Celkern
Cytoplasma

Slide 27 - Question de remorquage

Wat is de functie van de vacuole?
A
Geeft stevigheid aan de plantencel
B
Maakt de voedingsstoffen voor de plant
C
Nieuw weefsel maken
D
Vervoeren van opgeloste stoffen

Slide 28 - Quiz

Bladgroenkorrels:
A
eiwit producerende organellen
B
lysosomen met hormonen erin.
C
beschermers van het DNA
D
zetten licht, CO2 en water om in O2 en glucose

Slide 29 - Quiz

Een eiwit is zojuist gemaakt in een cel. Welke organellen komt dit eiwit achtereenvolgend tegen?
1
3
4
2
Celkern
Mitochondrium
Celmembraan
Ribosoom
ER
Golgi-systeem

Slide 30 - Question de remorquage

Hoe heet het proces dat op de afbeelding wordt weergegeven?
A
Exocytose
B
Osmose
C
Diffusie
D
Endocytose

Slide 31 - Quiz

transport via blaasjes (BS4)
endocytose
exocytose

Slide 32 - Diapositive

Membranen
BiNaS  67G3

Slide 33 - Diapositive

Water moleculen (blauw) bewegen naar links door:
A
diffusie, actief transport
B
diffusie, passief transport
C
osmose, actief transport
D
osmose, passief transport

Slide 34 - Quiz

Osmose: (A) beweegt altijd naar de plek met de (B) opgeloste stoffen.
A
A: water B: meest
B
A: water B: minste
C
A: opgeloste stoffen B: meeste
D
A: opgeloste stoffen B: minste

Slide 35 - Quiz

Osmose
Verplaatsing van water
 van een plek met de laagste concentratie --> hoogste concentratie

eindresultaat: concentratie van opgeloste stof is gelijk

Slide 36 - Diapositive

Isotoon
Hypotoon
Hypertoon
Turgor
Geensplasmolyse
Plasmolyse

Slide 37 - Question de remorquage

Transport door membranen
Osmose plantaardige cel
de begrippen hyper- en hypotoon zijn altijd relatief; dus ten opzicht van....
Let daarom altijd goed op of de cel hypotoon of juist de omgeving hypotoon is. 

Slide 38 - Diapositive

Transport door membranen
Osmose dierlijke cel
Tip voor toets
Maak een tekeningetje met pijlen. Dat maakt de opgave vaak een stuk duidelijker.

Slide 39 - Diapositive

Sleep de begrippen naar het juiste vak.
actief transport
passief transport
Kost geen energie
Kost energie
Endocytose
Exocytose
Diffusie
Osmose
Fagocytose

Slide 40 - Question de remorquage

Actief transport (tegen de concentratie in)

Slide 41 - Diapositive