Crustacea

• Biologie
• HBO
• Studiejaar 1

Crustacea

Werner van Beijnen & Jordao Simons

Leerdoelen

Aan het eind van deze les kun je:

• uitleggen waarom er, volgens huidige fylogenetische inzichten, niet meer wordt gesproken over crustacea maar over pancrustacea. 
• de algemene bouw van crustacea beschrijven.
• voorbeelden benoemen van isopoda, decapoda en cirripeda.

Leg uit of de crustacea een monofyletische groep vormen.

Dit is een open vraag

Fylogenie

• Niet monofyletisch
  
• Pancrustacea

Hoeveel poten hebben crustacea minimaal?

Dit is een meerkeuzevraag

1. 6 poten
2. 8 poten
3. 10 poten
4. 12 poten

Noem een soort die tot de crustacea behoort.

Dit is een open vraag

Waaruit bestaat het schild van crustacea?

Dit is een meerkeuzevraag

1. Chitine met kalk
2. Collageen
3. Chelae
4. Periodpoden

Kenmerken

Decapoda

• Vijf paar looppoten (waarvan soms één paar met scharen).
  
• Gespecialiseerde lichaamsdelen.
• Schild van chitine met CaCO₃.
• Leven op het land en in het water.

Bijv. kreeften, krabben en garnalen.

Kenmerken

Isopoda

• Poten die niet veel van elkaar verschillen (iso = hetzelfde).
• Geen gespecialiseerde lichaamsdelen.
• Leven op het land en in het water.

Bijv. pissebedden.

Kenmerken

Copepoda

• 'Peddel'-achtige poten                (cope = peddel).
  
• Leven in het water.
• Klein.
• Staat aan het begin in het voedselweb.

Bijv. krill.

Kenmerken

Cirripedia

• Gekrulde poten die uit het skelet steken (cirri = gekruld).
• Vast op substraat.
• Schild van chitine met CaCO₃.
• Leven in het water.

Bijv. zeepokken.

1

2

3

4

5

Zet de stadia in de juiste volgorde

Leerdoelen

Aan het eind van deze les kun je:

• uitleggen waarom er, volgens huidige fylogenetische inzichten, niet meer wordt gesproken over crustacea maar over pancrustacea. 
• de algemene bouw van crustacea beschrijven.
• voorbeelden benoemen van isopoda, decapoda en cirripeda.