3 Vol spanning - 3.4 Schrijven en formuleren - deel 2

3.4 Schrijven en formuleren
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

3.4 Schrijven en formuleren

Slide 1 - Diapositive

Uitje naar Utrecht
Vorige week ben ik met mijn moeder naar Utrecht geweest. Mijn moeder was jarig en dit was haar cadeautje. Mijn moeder vond het heel leuk om naar Utrecht te gaan. Mijn moeder wilde heel graag naar Utrecht, want mijn moeder wilde de Domtoren beklimmen. Toen mijn moeder en ik bij de Domtoren waren moesten we 221 treden beklimmen. Mijn moeder was heel moe toen ze boven was, maar mijn moeder vond het heel gaaf! 

Slide 2 - Diapositive

Doel
Ik kan verwijswoorden gebruiken.

Slide 3 - Diapositive

Wat weet je al?
Kies de goede antwoorden.

Slide 4 - Diapositive

Wat hoort bij een verslag?
A
bedoeld voor één persoon
B
bedoeld voor meer personen
C
aanhef
D
titel

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Diapositive

Waarin zou je dit verslag kunnen lezen?
A
resigids
B
schoolkrant
C
kookboek
D
woordenboek

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

Verslag
  • Verleden tijd
  • Inleiding: waar gaat het over?
  • Kern: wat gebeurde er allemaal, in volgorde
             eerst, daarna, toen, tenslotte
  • Bedenk een goede titel
  • Zet je naam onder het verslag

Slide 9 - Diapositive

Wat staat er in de inleiding van een verslag?

Slide 10 - Question ouverte

Wat staat er in de kern van een verslag?

Slide 11 - Question ouverte

Heeft een verslag altijd een titel?
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

Met welke 6 vraagwoorden kun je informatie verzamelen voor je verslag?

Slide 14 - Question ouverte

Opdracht 4
Maken a, b en c
timer
2:00

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Waarom is het goed om verwijswoorden te gebruiken in de tekst?
A
Anders lees je steeds hetzelfde woord. Dat is vervelend.
B
Anders schrijf je steeds hetzelfde woord. Daar word je moe van.

Slide 19 - Quiz

Verwijswoorden
1. De slager gaat met pensioen. Hij is al 67 jaar oud. 
2. Grote slangen zijn vaak wurgslangen. Die zijn niet giftig.
3. Morgen hebben wij een toets. Mijn moeder oefent met mij. Ze denkt dat ik het goed ga doen. Morgen laat ik aan haar weten hoe de toets gegaan is. Ik denk dat hij heel moeilijk is!

Slide 20 - Diapositive

Zoeken maar...
Loop door de klas.
Zoek het verwijswoord en woord dat bij elkaar passen.
Heb je iemand gevonden? 
Schrijf twee zinnen op een wisbordje met beide woorden.
Daarna ga je op je eigen plek zitten.
 Klaar? Schrijf zoveel mogelijk verwijswoorden op onder opdracht 8!

Het gebouw moet gesloopt worden. Het is al heel oud.

Slide 21 - Diapositive

Oefenen
Schrijf alle verwijswoorden uit de zin op.

Slide 22 - Diapositive

Charissa ging naar het concert. Ze is een fan van snelle.

Slide 23 - Question ouverte

Jamie zong het eerste liedje mee. Hij kende het uit zijn hoofd.

Slide 24 - Question ouverte

Lizzy nam het concert op met haar mobiel. Die was na een uur leeg.

Slide 25 - Question ouverte

De volgende dag stond er een verslag van het concert in de krant. Charissa liet het zien aan Lizzy. Daarna las ze het verslag aan haar voor.

Slide 26 - Question ouverte

Opdracht 7
Maken
timer
3:00

Slide 27 - Diapositive

Evalueren

Slide 28 - Diapositive

Afsluiting

Slide 29 - Diapositive

Schrijftaak
Je gaat een verslag schrijven over iets waar je zelf bij bent geweest, bijvoorbeeld een sportwedstrijd, een concert of een vakantie.

Slide 30 - Diapositive

Onderwerp... 
Waar zou jij een verslag over willen schrijven?

Slide 31 - Diapositive

Opdracht 9
Maken

Bespreken
timer
1:00

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Opdracht 10
Informatie verzamelen
5W1H vragen gebruiken. 

Op apart papier (moet je later inleveren!)

timer
5:00

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Opdracht 11 - schrijven
1. Verslag heeft ongeveer 150 woorden
2. Gebruik de verleden tijd
3. Schrijf in inleiding kort waar het over gaat
4. Schrijf in kern gebeurtenissen in juiste volgorden
     Gebruik 3 woorden om volgorde aan te geven
5. Gebruik minimaal 10 verwijswoorden.
6. Schrijf een goede titel boven je verslag
7. Zet je naam onder het verslag.

Slide 36 - Diapositive

Opdracht 12 - Feedback
Geef elkaar tips en tops.
Gebruik het formulier dat je krijgt.

Slide 37 - Diapositive

Opdracht 12 - Herschrijven
Bekijk de feedback die je hebt gekregen.
Verbeter je verslag. 

Klaar? Lever het verslag in.

Je levert in: 1e versie, feedback, 2e versie.

Slide 38 - Diapositive