Ontdek de wereld van telwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels

Ontdek de wereld van telwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 25 min

Éléments de cette leçon

Ontdek de wereld van telwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoel
Aan het einde van de les kan je telwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels benoemen.

Slide 2 - Diapositive

Introduceer het leerdoel van de les en leg uit waarom het belangrijk is om deze woordsoorten te kennen.
Wat weet je al over telwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels?

Slide 3 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn woordsoorten?
Woordsoorten zijn de verschillende categorieën waarin woorden ingedeeld kunnen worden. Telwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels zijn er daar drie van.

Slide 4 - Diapositive

Geef een korte introductie over wat woordsoorten zijn en introduceer de drie woordsoorten die in de les behandeld worden.
Wat zijn telwoorden?
Telwoorden zijn woorden die aangeven hoeveel of hoeveelste iets of iemand is. Bijvoorbeeld: één, twee, derde, tiende.

Slide 5 - Diapositive

Leg uit wat telwoorden zijn en geef enkele voorbeelden. Vraag aan de leerlingen om ook zelf enkele voorbeelden te bedenken.
Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
Bijvoeglijke naamwoorden beschrijven een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord. Ze geven extra informatie over hoe iets eruit ziet, voelt, klinkt, ruikt of smaakt. Bijvoorbeeld: blauwe, grote, zachte, vieze.

Slide 6 - Diapositive

Leg uit wat bijvoeglijke naamwoorden zijn en geef enkele voorbeelden. Vraag aan de leerlingen om ook zelf enkele voorbeelden te bedenken.
Wat zijn voorzetsels?
Voorzetsels geven de relatie aan tussen woorden in een zin. Ze geven aan waar iets of iemand zich bevindt of waar iets naartoe gaat. Bijvoorbeeld: in, op, onder, achter, voor.

Slide 7 - Diapositive

Leg uit wat voorzetsels zijn en geef enkele voorbeelden. Vraag aan de leerlingen om ook zelf enkele voorbeelden te bedenken.
Oefening: telwoorden
Geef aan hoeveel kinderen er op het scherm staan.

Slide 8 - Diapositive

Laat een afbeelding zien met een aantal kinderen erop. Vraag aan de leerlingen om te benoemen hoeveel kinderen er zijn.
Oefening: bijvoeglijke naamwoorden
Beschrijf het dier dat op het scherm staat.

Slide 9 - Diapositive

Laat een afbeelding zien van een dier. Vraag aan de leerlingen om enkele bijvoeglijke naamwoorden te bedenken om het dier te beschrijven.
Oefening: voorzetsels
Geef aan waar het konijn zich bevindt.

Slide 10 - Diapositive

Laat een afbeelding zien met een konijn en een boom. Vraag aan de leerlingen om aan te geven waar het konijn zich bevindt ten opzichte van de boom.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 11 - Question ouverte

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 12 - Question ouverte

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 13 - Question ouverte

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.