Grammatica: voorzetsel, bijvoeglijk naamwoord, telwoord.

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Wat gaan we doen?

• Grammatica (woordsoorten);

Lesdoelen van vandaag:

Aan het einde van deze les weet ik weer wat ....

• een lidwoord is.;
• een telwoord is;
• een werkwoord is;
• een zelfstandig naamwoord is;
• wat een bijvoeglijk naamwoord is;
• wat een voorzetsel is;

Wat is een lidwoord?

1. De
2. appel
3. Louise
4. en

Weet je nog wat een zelfstandig naamwoord is?

Lidwoorden en zelfstandig naamwoorden.....

...... horen bij elkaar. Wanneer je een lidwoord ziet, staat er een zelfstandig naamwoord achter:

De fiets

Het huis

Een oma

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?

1. Nieuwe
2. appel
3. wekte
4. gum

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Een nieuwe auto.

Een kleine auto.

Een rode auto.

Een snelle auto.

Een nieuwe, kleine, rode, snelle auto.

Ken je nog meer bijvoeglijk naamwoorden?

Werkwoorden

Voorzetsels

Welk woord is een voorzetsel?

1. lezen
2. appel
3. Op
4. mooie

Een voorzetsel kun je vóór "het huis" of "het feestje" zetten:

Op het huis.                                                              Op het feestje.

In het huis.                                                       Tijdens het feestje.

Naast het huis.                                                        Na het feestje.

Tegen het huis.                                                    Voor het feestje.

Telwoorden

Wat is hier het telwoord?

1. Drie
2. Laatste
3. Veel
4. Middelste

Een telwoord geeft een aantal of een hoeveelheid aan.

Een aantal= iets dat je kunt tellen, bijvoorbeeld: duizend of vierde.

Een hoeveelheid = iets dat je niet kunt tellen, maar wel een idee geeft van hoeveel iets is, bijvoorbeeld: minder, veel.

Wat is het telwoord in de zin:
Kun je me het middelste potlood geven?

1. kun
2. je
3. middelste
4. potlood

Wat is het telwoord in de zin:
Het elftal is vierde geworden.

1. het
2. vierde
3. geworden
4. elftal

Wat is het telwoord in de zin:
Ik heb veel chocolade gegeten.

1. ik
2. chocolade
3. heb
4. veel

Maken:

maken blz. 111 en 112