Taal les 16 groep 8 - dinsdag 5 januari

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Dit jaar gaan we kort op vakantie omdat mijn moeder veel werk heeft.

Wat is het voorzetsel?

1. moeder
2. werk
3. op
4. heeft

Dit jaar gaan we kort op vakantie omdat mijn moeder veel werk heeft.

Wat zijn voornaamwoorden? (aanwijzend, persoonlijk, bezittelijk)

1. dit, we, mijn
2. moeder, werk, heeft
3. jaar, vakantie, veel
4. omdat, gaan, kort

Dit jaar gaan we kort op vakantie omdat mijn moeder veel werk heeft.

Wat is het voegwoord?

1. Dit
2. omdat
3. moeder
4. werk

Dit jaar gaan we kort op vakantie omdat mijn moeder veel werk heeft.

Wat is het lidwoord?

1. er is er geen
2. op
3. mijn
4. dit

Maar daarom gaan we dit keer ver weg!

Wat zijn voornaamwoorden? (aanwijzend, persoonlijk, bezittelijk)

1. we dit
2. ver weg
3. maar daarom
4. gaan ver

Maar daarom gaan we dit keer ver weg!

Wat is het voorzetsel?

1. maar
2. daarom
3. ver
4. er is geen voorzetsel

Maar daarom gaan we dit keer ver weg!

Wat is het lidwoord?

1. maar
2. daarom
3. er is geen lidwoord
4. keer

Maar daarom gaan we dit keer ver weg!

Wat is het voegwoord?

1. daarom
2. we
3. er is geen voegwoord
4. ver

Brochure na brochure nemen we mee naar ons huis.

Wat is het lidwoord?

1. na
2. mee
3. huis
4. er is geen lidwoord

Brochure na brochure nemen we mee naar ons huis.

Wat zijn de voorzetsels?

1. na naar
2. naar huis
3. nemen huis
4. na we

Brochure na brochure nemen we mee naar ons huis.

Wat zijn de voornaamwoorden? (aanwijzend, persoonlijk, bezittelijk)

1. brochure
2. we ons
3. naar huis
4. brochure huis

Mijn moeder wilde rust maar wij kozen avontuur.

Wat is het voegwoord?

1. rust
2. maar
3. kozen
4. wij

Mijn moeder wilde rust maar wij kozen avontuur.

Wat is het voorzetsel?

1. er is geen voorzetsel
2. maar
3. mijn
4. moeder

Mijn moeder wilde rust maar wij kozen avontuur.

Wat zijn de voornaamwoorden? (persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend)

1. mijn, wij
2. mijn, moeder
3. wilde, kozen
4. avontuur

We doen een trip in de jungle van Thailand en gaan daarna naar Vietnam.

Wat is het voegwoord?

1. een
2. en
3. we
4. naar

We doen een trip in de jungle van Thailand en gaan daarna naar Vietnam.

Wat zijn de voorzetsels?

1. in, van, naar
2. gaan, daarna
3. we, doen
4. trip, jungle

We doen een trip in de jungle van Thailand en gaan daarna naar Vietnam.

Wat zijn de lidwoorden?

1. in, van
2. een, de
3. daarna, naar
4. naar, Vietnam

We doen een trip in de jungle van Thailand en gaan daarna naar Vietnam.

Wat zijn de voornaamwoorden? (persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend)

1. een, in, de
2. we
3. jungle
4. daarna

Mijn moeder ging akkoord omdat het drie tegen één was.

Wat is het voegwoord?

1. ging
2. akkoord
3. omdat
4. tegen

Mijn moeder ging akkoord omdat het drie tegen één was.

Wat is of wat zijn (de) lidwoorden?

1. het, één
2. het
3. één
4. drie

Mijn moeder ging akkoord omdat het drie tegen één was.

Wat is het voorzetsel?

1. mijn
2. ging
3. het
4. tegen

Mijn moeder ging akkoord omdat het drie tegen één was.

Wat zijn de voornaamwoorden? (persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend).

1. mijn
2. drie
3. tegen
4. was