1kader 3.4 Schrijven-formuleren

Doel van deze les:

  • Aan het eind van deze lessen weet ik hoe ik een verslag schrijf
  • Hoe ik een titel kan bedenken
  • Hoe ik een goede inleiding kan schrijven
  • Wat een synoniem is en hoe ik dat gebruik


1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Doel van deze les:

  • Aan het eind van deze lessen weet ik hoe ik een verslag schrijf
  • Hoe ik een titel kan bedenken
  • Hoe ik een goede inleiding kan schrijven
  • Wat een synoniem is en hoe ik dat gebruik


Slide 1 - Diapositive

Stap 1:  Voor wie schrijf je het ?
Wie gaat het lezen? =Doelgroep
Waarom?

Wat wil je gaan vertellen?
Waarom?

Slide 2 - Diapositive

Stap 2:  Hoe moet het eruit zien?
Stap 2:   Hoe moet het verslag er uitzien?
Opbouw:
  • titel 
  • inleiding -binnenkomer, vraag, benoemen onderwerp
  • kern (5W1H vragen)
  • slot
  • naam

Slide 3 - Diapositive

Stap 3: Volgorde van schrijven

1. Inleiding: introductie van je verslag/ korte opwarmer
2. Kern: wie; wat; waar; wanneer; waarom; hoe
3. Slot: conclusie
4. Titel : opvallend/ aantrekkelijk!
5. Naam eronder

Slide 4 - Diapositive

Als je een verslag schrijft, waar begin je dan mee?
A
Titel
B
slot
C
inleiding
D
kern

Slide 5 - Quiz

Uit welke onderdelen bestaat een verslag?
A
Titel, inleiding en kern
B
Titel en de kern
C
Inleiding, kern en slot
D
Titel, inleiding, kern en slot,

Slide 6 - Quiz

Wat schrijf je onder het verslag?

Slide 7 - Question ouverte

Slide 8 - Vidéo

Leertekst: Een verslag schrijven
In een verslag beschrijf je wat je hebt meegemaakt, gehoord, gelezen of onderzocht. Je doel is anderen te informeren over deze feiten. Ook voor school schrijf je soms verslagen.
Vijf tips voor het schrijven van een verslag
1 Vertel in de eerste alinea waar het verslag over gaat.
2 Schrijf in de volgende alinea’s wat er allemaal gebeurde.
Doe dat in de volgorde zoals alles gebeurd is. Gebruik daarvoor woorden zoals: eerst, daarna, vervolgens, verder, ten slotte, toen
3 Schrijf niet alle details op, maar alleen de belangrijke en interessante dingen.
4 Schrijf het verslag in de verleden tijd.
5 Zet je naam onder het verslag.

Slide 9 - Diapositive

kern
Wie? 
Wat?
Waar?
Waarom?
Wanneer?
Hoe?

Slide 10 - Diapositive

Slot
In het slot schrijf je wat je ervan vond of maak je een kleine samenvatting/conclusie 


Slide 11 - Diapositive

Inleiding
De inleiding is best wel belangrijk.  
Je vertelt kort waar het verslag over gaat en gebruikt een binnenkomer.

Maar je schrijft dit stukje pas als je de rest klaar hebt, want dan weet je precies wat je al in je verslag hebt.

Slide 12 - Diapositive

De Titel
Boven het verslag schrijf je een goede titel. 
Dit doe je pas als je alles klaar hebt!
Dit trekt de aandacht van je lezer/publiek.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Aantekeningen
Ezelsbruggetje: wanneer is het
                     die en dat
Heel eenvoudig: 

die gebruik je bij de woorden: de man die daar loopt.
dat gebruik je bij het woorden: het meisje dat daar loopt.

Slide 16 - Diapositive

Schrijftaak 
Je hebt nu alle leerstof doorlopen en gaat zelf schrijven
  • Controleer je tekst nog eens voor je hem inlevert.
  • Pas het nog aan met verwijswoorden als dit kan 

Slide 17 - Diapositive