Thema 4 - Basisstof 6

• Biologie / Verzorging
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

7.5 Houding en beweging

Houding en beweging

Thema 4 Sporten

4.6 uithoudingsvermogen

In deze les

Instructie basisstof Herhaling 4.4 en 4.5 

Nieuw: 4.6

Maakwerk/leerwerk

Arm buigen

• Armbuigspier (biceps) samentrekken = korter en dikker
• armstrekspier (triceps) onspant= langer en dunner

Arm strekken

• Armstrekspier (triceps) samentrekken= korter en dikker
• Armbuigspier (biceps) ontspant = langer en dunner

Gewricht

Slechte lichaamshouding

Goede lichaamshouding

- goede lichaamshouding heeft de wervelkolom een 

dubbele-S-vorm

uithoudingsvermogen

uithoudingsvermogen =

het vermogen om gedurende een bepaalde tijd een lichamelijke of geestelijke inspanning te kunnen volhouden.

Door te trainen kan je je uithoudingsvermogen verbeteren.

Lichamelijke inspanning

Veel lichamelijke inspanning 

=

veel energie nodig

ENERGIE

- Spieren zorgen ervoor dat we kunnen bewegen, maar daar hebben ze energie voor nodig

- Energie komt vrij bij verbranding in je lichaam.

- Voor verbranding is nodig: 

brandstof  (eten en drinken) 

zuurstof (ademhalen)

- verbranding vindt plaats in je spieren en andere cellen van je lichaam. Naast energie ontstaan ook afvalstoffen.

BRANDSTOF+ZUURSTOF>AFVALSTOFFEN+ENERGIE

Brandstof - komt uit Voeding

Veel lichamelijke inspanning - kies voeding met veel brandstoffen

Weinig lichamelijke inspanning - kies voeding met weinig brandstoffen

Te veel brandstoffen - slaat je lichaam op

daar wordt je dikker van

BRANDSTOF + ZUURSTOF            AFVALSTOFFEN + ENERGIE

Bij het leveren van lichamelijke inspanning veranderen er een aantal zaken in je lichaam:

Je gaat sneller ademen

Je hartslag gaat omhoog

Je huid wordt rood

En je gaat zweten 

SAMENGEVAT 

Je cellen krijgen energie door verbranding:

Glucose bevat energie. Die energie komt vrij door verbranding. Daarvoor is zuurstof nodig.

Welke soorten van inspanning zijn er bij sporten?

1. Geestelijke inspanning
2. Lichamelijke inspanning
3. Geestelijke én lichamelijke inspanning
4. Geen van de genoemde antwoorden zijn goed

Bij inspanning ga je sneller ademen

1. Ja
2. Nee

Als je weinig lichamelijk inspanning levert, heb je MEER / MINDER brandstoffen nodig

1. Meer
2. Minder

Wat gebeurt er niet als je lichamelijke inspanning levert?

1. Je gaat sneller ademhalen
2. Je hart gaat sneller kloppen
3. Je bloed gaat langzamer stromen
4. Je krijgt het warm

welke brandstoffen heb je nodig met verbranding?

1. zuurstof en hout
2. zuurstof en glucose
3. koolstofdioxide en zuurstof
4. zuurstof en glucase

welk verbrandingsreactie is juist opgeschreven?

1. glucose + koolstofdioxide = energie + afvalstoffen
2. glucose + zuurstof => energie + afvalstoffen
3. Zuurstof + water = energie + afavalstoffen
4. Glucose + water = energie + zuurstof

Bekijk de afbeelding. De pijl wijst naar de
ellepijp

1. Waar
2. Niet waar

Hoe heet bot nr 10?

1. Opperbeen
2. Heupbeen
3. Dijbeen
4. Scheenbeen

Huiswerk

Maken 4.4 t/m 4.6 + test je zelf

Afmaken opdrachten in het mapje als je dat nog niet af hebt.

Huiswerk voor dinsdag 21 maart