3d herhalen gramm h4

Bonjour à tous
Aujourd'hui:
- Herhalen H4
- 5.1 en 5.2 nakijken
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Bonjour à tous
Aujourd'hui:
- Herhalen H4
- 5.1 en 5.2 nakijken

Slide 1 - Diapositive

Wat is een lijdend voorwerp?

Slide 2 - Question ouverte

Hoe kom je achter het lijdend voorwerp in de zin?

Slide 3 - Question ouverte

Waar kun je het door vervangen?

Slide 4 - Question ouverte

Wat wordt de plaats?
Plan A:
Plan B:

Slide 5 - Question ouverte

Tu appelles Monsieur X.
Paul donne les livres à son père.
Je vais parler à Sophie.
Paul donne les livres à son père.
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 6 - Question de remorquage

L'ours polaire veut manger le phoque.
Vervang het lijdend voorwerp en sleep de woorden naar de juiste plek.
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
le
manger
L'ours
polaire
veut

Slide 7 - Question de remorquage

La fille française veut manger une pizza italienne.
Vervang het lijdend voorwerp en sleep de woorden naar de juiste plek.
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
la
manger
la fille
française
veut

Slide 8 - Question de remorquage

Je vois vingt-cinq élèves à mon ordinateur.
Vervang het lijdend voorwerp en sleep de woorden naar de juiste plek.
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
les
ordinateur
à mon
vois
Je

Slide 9 - Question de remorquage

Wat is een meewerkend voorwerp?

Slide 10 - Question ouverte

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Slide 11 - Question ouverte

Waardoor kun je het meewerkend voorwerp vervangen?

Slide 12 - Question ouverte

geef
ONDERWERP
LIJDEND VOORWERP
MEEWERKEND VOORWERP
Ik
een boek
aan mijn vader.

Slide 13 - Question de remorquage

les pronoms personnels compléments d'objet indirect -COI
             choisis le bon mot: LUI ou LEUR

Vous téléphonez à vos amis?
oui, nous venons de ...................... téléphoner
Il écrit souvent à sa mère?
Oui, il ........................ écrit souvent
Tu donnes les pommes à tes amis?
oui, je .............. donne les pommes
Elle parle à Pierre et Paul?
Non, elle ne ............................parle pas
LEUR
LUI
LEUR
lui

Slide 14 - Question de remorquage

Voornaamwoorden 

nous = wij en wij met nadruk

vous = jullie en jullie met nadruk (en u)

ils = zij
eux = zij met nadruk (mnl.)

elles = zij en zij met nadruk (vrl.)

Slide 15 - Diapositive

Voornaamwoorden 
Je = ik 
Moi = ik met nadruk

Tu = jij
Toi = jij met nadruk

il = hij 
Lui = hij met nadruk
elle = zij en zij met nadruk. 

Slide 16 - Diapositive

Moi = ik (met nadruk, of na c'est)
Moi, je suis Julie: ìk ben Julie. (Ik met nadruk). 
C'est moi! Ik ben het!

Toi = jij (met nadruk, of na c'est)
Lui = hij (met nadruk, of na c'est)
Elle = zij (met en zonder nadruk of na c'est). 


Slide 17 - Diapositive

IK (met nadruk) is:
A
je
B
tu
C
moi
D
lui

Slide 18 - Quiz

'Hij' met nadruk:
A
lui
B
il
C
elle
D
eux

Slide 19 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord met nadruk
....., il regarde un film.
A
Moi
B
Elle
C
Lui
D
Nous

Slide 20 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord met nadruk
....., vous lisez un livre?
A
Toi
B
Nous
C
Eux
D
Vous

Slide 21 - Quiz