Herhaling 14.3 Impulsoverdracht & 7.1 Soorten

Herhaling 14.3 Impulsoverdracht
Wat weet je nog van de vorige les?
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Herhaling 14.3 Impulsoverdracht
Wat weet je nog van de vorige les?

Slide 1 - Diapositive

Zet de stappen van een impulsoverdracht
in de juiste volgorde
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Impuls komt aan bij uiteinde axon
Grenswaarde membraanpotentiaal in dendriet wordt bereikt, actiepotentiaal in dendriet begint
Binding van neurotransmitter aan ionpoort. Instroom van Na+ / uitstroom van K+
 Mobilisatie synaptische blaasjes met neurotransmitters
Afgeven neurotransmitters aan de synaptische spleet door de synaptische blaasjes

Slide 2 - Question de remorquage

Hoeveel mV is het membraanpotentiaal in de rustfase?
(R-vraag, check de BINAS!)
A
30 mV
B
70 mV
C
-30 mV
D
-70 mV

Slide 3 - Quiz

Wat is de eerste stap bij de vorming van een actiepotentiaal?
(T1-vraag, check de BINAS!)
A
Na+ poorten gaan open. Na+ stroomt cel in
B
Na+ poorten gaan open. Na+ stroomt cel uit
C
K+ poorten gaan open. K+ stroomt cel in
D
K+ poorten gaan open. K+ stroomt cel uit

Slide 4 - Quiz

Bij een mens wordt een actiepotentiaal langs zenuwceluitloper P met een myelineschede voort geleid. Eenzelfde actiepotentiaal wordt bij een bepaald dier langs een even dikke zenuwceluitloper Q zonder myelineschede voort geleid.

Is de snelheid waarmee de actiepotentiaal langs zenuwceluitloper P wordt voort geleid lager dan, gelijk aan of hoger dan die langs zenuwceluitloper Q of is dit niet te bepalen?
(T2 vraag)
A
Hoger
B
Lager
C
Gelijk
D
Niet te bepalen

Slide 5 - Quiz

Uit welke drie onderdelen bestaat een synaps?

Slide 6 - Question ouverte

Zet in de goede volgorde: (R-vraag)
a = de neurotransmitter wordt afgegeven
b = de synaptische blaasjes gaan naar het celmembraan
c = de impuls komt aan bij de synaps
d = de synaptische blaasjes openen
e = de impuls gaat verder over de tweede cel

Slide 7 - Question ouverte

De hoeveelheid neurotransmitter, die per tijdseenheid door een bepaalde zenuwcel in een synapsspleet wordt gebracht, is niet constant.
Waar hangt deze hoeveelheid vanaf?
(T1-vraag)
A
De sterkte van aankomende impulsen
B
De frequentie van aankomende impulsen
C
De herkomst van aankomende impulsen

Slide 8 - Quiz

Acetylcholine (een neurotransmitter) wordt in de synapsspleet afgebroken door het enzym choline-esterase.
De werking van acetylcholine kan o.a. op de volgende manieren beïnvloed worden.
1.Door een stof X die er voor zorgt dat choline-esterase niet meer werkt.
2.Door een stof Y die de plaats van acetylcholine op het membraan van zenuwcel inneemt. Stof Y is verder onwerkzaam.

Welke gevolgen heeft de stof X op de werking van skeletspieren? En stof Y? (T2-vraag)
A
Beide stoffen laten de spieren verslappen
B
Beide stoffen laten de spieren samentrekken
C
Stof X laat de spieren samentrekken. Stof Y laat de spieren verslappen
D
Stof X laat de spieren verslappen. Stof Y laat de spieren samentrekken

Slide 9 - Quiz

H7 Soorten en Populaties

Slide 10 - Diapositive

Dieren die er hetzelfde uitzien zijn niet altijd van dezelfde soort, waarom niet?

Slide 11 - Question ouverte

7.1 Soorten
Leerdoelen:
  • Je kan het uitleggen wat een soort is en hoe soorten worden geordend.
  • Je kan de wetenschappelijke naamgeving toepassen.
  • Je kan voorbeelden noemen van abiotische en biotische factoren
  • Je kan voor een abiotische factor de tolerantiegrenzen, het optimum gebied en optimumwaarde van een organisme aflezen/uitwerken in een tolerantiecurve.

Slide 12 - Diapositive

Soort
Een groep organismen die zich onderling onderling geslachtelijk voortplanten en vruchtbare nakomelingen krijgen

Slide 13 - Diapositive

Wat is de wetenschappelijke naamgeving van de soort 'mens'?

Slide 14 - Question ouverte

Naamgeving van soorten

Slide 15 - Diapositive

Naamgeving van soorten
  1. Geslachtsnaam
    Dit wordt altijd met een hoofdletter aangegeven!
  2. Soortnaam
  3. Ondersoort (niet altijd!)
    Dit is zijn organismen van dezelfde soort die vaak in een ander gebied voorkomen en in uiterlijk verschillen van elkaar, maar niet genoeg om tot een eigen soort te worden gerekend

Slide 16 - Diapositive

Naamgeving van soorten

Slide 17 - Diapositive

Behoren een hond en een wolf tot dezelfde soort? Leg uit.

Slide 18 - Question ouverte

Ordening

Slide 19 - Diapositive

Ordening

Slide 20 - Diapositive

Ordening

Slide 21 - Diapositive

7.1 Soorten
Leerdoelen:
  • Je kan het uitleggen wat een soort is en hoe soorten worden geordend.
  • Je kan de wetenschappelijke naamgeving toepassen.
  • Je kan voorbeelden noemen van abiotische en biotische factoren
  • Je kan voor een abiotische factor de tolerantiegrenzen, het optimum gebied en optimumwaarde van een organisme aflezen/uitwerken in een tolerantiecurve.

Slide 22 - Diapositive

Wat ga je doen?
  1. Lezen tekst 7.1 op pagina 236 t/m 238
  2. Maken opdracht 6, 7, 8 en 10 van 7.1 
  3. Lezen tekst 7.1 op pagina 235

Tijd over?
Dan kun je ook opdracht 1 t/m 5 van 7.1 maken
timer
15:00

Slide 23 - Diapositive

Wat maakt een geschikte woonplek voor een organisme? 




Tolerantie
Vermogen van een organisme om schommelingen in een abiotische factor te verdragen

Slide 24 - Diapositive

Tolerantiecurve

Slide 25 - Diapositive

Kunnen soorten 3 en 4 in hetzelfde gebied leven?

Slide 26 - Question ouverte

Wie heeft het grootste tolerantiegebied?

Slide 27 - Question ouverte

Wie heeft hoogste optimumtemperatuur?

Slide 28 - Question ouverte

Leg uit hoe tolerantiegrenzen een van de redenen kan zijn voor het verdwijnen van soorten door klimaatverandering?

Slide 29 - Question ouverte

Afronding
  • Opdracht 1 t/m 8 en 10 van 7.1 
  • Zorg zelf dat je het leerwerk goed bij houdt! 
  • Ruimte voor vragen Module Regeling

Slide 30 - Diapositive

Hierover zou ik volgende les graag nog extra uitleg krijgen:

Slide 31 - Question ouverte