Week 11 - uitleg pvtt en pvvt 2F

leerdoelen 
- Ik weet hoe ik de persoonsvorm correct kan vervoegen in de  tegenwoordige en in de verleden tijd 
- ik weet de regels van de spelling van (Engelse) leenwoorden
- ik kan verschil zien in werkwoordsvormen en werkwoordstijden
- Ik weet wat een voltooid en een onvoltooid deelwoord is en hoe ik ze schrijf
- ik kan van een onvoltooid en een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken 
-ik weet en kan herkennen 4 werkwoordstijden :  ott, ovt, vtt, vvt 



1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

leerdoelen 
- Ik weet hoe ik de persoonsvorm correct kan vervoegen in de  tegenwoordige en in de verleden tijd 
- ik weet de regels van de spelling van (Engelse) leenwoorden
- ik kan verschil zien in werkwoordsvormen en werkwoordstijden
- Ik weet wat een voltooid en een onvoltooid deelwoord is en hoe ik ze schrijf
- ik kan van een onvoltooid en een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken 
-ik weet en kan herkennen 4 werkwoordstijden :  ott, ovt, vtt, vvt 



Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

werkwoordsvormen en werkwoordstijden
werkwoordsvormen 
afkorting 
voorbeeld 
infinitief
inf.
winnen
persoonsvorm tegen woordige tijd 
pvtt
hij wint
persoonsvorm verleden tijd 
pvvt
wij wonnen 
voltooid deelwoord
vd
ik heb gewonnen
onvoltooid deelwoord 
ovd
winnend
bijvoeglijk naamwoord 
bn
gewonnen wedstrijd 

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

werkwoordstijden 
onvoltooid tegenwoordige tijd 
ott
ik kijk 
onvoltooid verleden tijd
ovt
ik keek
voltooid tegenwoordige tijd 
vtt
ik heb gekeken
voltooid verleden tijd 
vvt
ik had gekeken 

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Henk gaat elke dag fietsend naar zijn werk.
Sleep werkwoord naar ww tijd en ww vorm
pvtt
infinitief
pvvt
vd
od
bn
gaat
fietsend

Slide 4 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Van mijn ouders mocht ik tot 11 uur op het uitgestelde verjaardagsfeestje blijven.
pvtt
infinitief
pvvt
vd
od
bn
mocht
blijven
uitgestelde

Slide 5 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij ... (foppen, pvtt) zijn broertje regelmatig.

Slide 6 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Jij ... (raden, pvtt) nooit wat ik vandaag heb gedaan!

Slide 7 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

... (raden, pvtt) maar eens wat ik vandaag heb gedaan!

Slide 8 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Zwak werkwoord
Sterk werkwoord
doven
kijken
glimmen
zijn
worden
lezen
lachen
buigen
gieten
graven
spellen
waaien
genieten
koken
roepen
toveren

Slide 9 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe bepaal je of je -te(n) of -de(n) moet gebruiken in de persoonsvorm verleden tijd bijzwakke werkwoorden ?

Slide 10 - Diapositive

1F
Zwakke werkwoorden; pvvt (2)
Om te bepalen of er de(n) of te(n) achter de ik-vorm komt, gebruik je als ezelsbruggetje ’t (e) x – f (o) k s ch (aa) p. In dat woord zitten de medeklinkers t, x, f, k, s, ch en p. Haal van de infinitief (het hele werkwoord) en af en kijk naar de laatste letter. Als dat een van deze zeven medeklinkers is, gebruik je te(n). In alle andere gevallen gebruik je de(n):
– blaffen → de hond blafte; kuchen → zij kuchten;
– antwoorden → de leerling antwoordde; bloeien → de plant bloeide; geloven → hij geloofde het niet; peinzen → wij peinsden lang over de lastige vraag.

.

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

ovt : We ... (uitladen) de auto ....

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wij ... (schaatsen, pv vt) vroeger heel veel.

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De struikrovers ... (roven, pvvt) al onze bezittingen.

Slide 14 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De storm ... (razen, pvvt) gisteren over het land.

Slide 15 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Jij ... (beloven, pvvt) altijd meer dan je kan waar maken.

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

toetsen P2
  • stageverslag
  • SO 1 hoofdstuk 3 : dossieropdrachten lezen
  • SO 2 Hoofdstuk 3 paragrafen woordenschat en grammatica 
  • fictie opdracht periode 2

  • schrijfopdracht periode 2 : betogende tekst 
  • spreekopdracht : overtuigende tekst/ vlog vakantieland 
  • Toets Lezen en woordenschat 

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

vorige les : Lezen 
  1. tekstdoelen en tekstsoorten
  2. tekstverbanden en signaalwoorden 
  3. feiten en meningen 

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Feit of mening 

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De deur is open/dicht
A
Feit
B
Mening

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

inhoud weektaak week 13 
Hoofdstuk 3 par. Woordenschat 
opdrachten online Planning 

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Adviseren

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Oorzakelijk tekstverband
Voorwaardelijk tekstverband
Vergelijkend tekstverband
Toelichtend tekstverband
Hij is net zo lief als zijn oudere zus.
Als gevolg van de toenemende besmettingen moeten we de klas in quarantaine plaatsen.
Als jij nu je huiswerk afmaakt, dan mag je daarna gamen.
Laat je testen bij klachten als hoofdpijn en keelpijn.

Slide 23 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Feit
  • iets dat zo is, dat staat vast
  • controleerbaar of bewezen
  • waar of onwaar

 Het is nu twaalf uur.
 In deze chocoladereep zit suiker.

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Mening
Iets dat iemand vindt - eens of oneens.

 Het is al laat.
 Chocolade is lekker.

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

School is leuk
A
Feit
B
Mening

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De zon schijnt
A
Feit
B
Mening

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het is lekker weer
A
Feit
B
Mening

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

ipad dicht 
aan het werk met de opdrachten lezen in het mapje 

vrijdag inleveren 

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Deze opdracht is moeilijk
A
Feit
B
Mening

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Deze opdracht is gemakkelijk
A
Feit
B
Mening

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het huis is rood
A
Feit
B
Mening

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 34 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Een personage is .....
A
een hoofdpersoon in een verhaal
B
een bijpersoon in een verhaal
C
een persoon in een verhaal

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie is dit personage?
A
Oscar
B
Kevin
C
Grinch
D
Carol

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Over de hoofdpersoon kom je te weten:
a. Wat hij/zij denkt en voelt;
b. Wat zijn/haar karaktereigenschappen zijn;
c. Hoe hij/zij eruitziet;
d. waar, hoe en met wie hij/zij woont.
A
a en d zijn juist
B
a, b en c zijn juist
C
a en b zijn juist
D
Alle antwoorden zijn juist.

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Perspectief en verteller

Perspectief betekent: Gezichtspunt.

Daarmee wordt bedoeld dat de lezer als het ware 'over de schouder' meekijkt met een van de personages.


Er zijn 3 soorten perspectief:

  1.  Ik-perspectief
  2.  Hij/zij-perspectief
  3. Alwetende verteller/wisselend perspectief

Slide 39 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik-perspectief

Bij dit perspectief lijkt het alsof de ik-figuur al schrijvend verslag doet van de dingen die hij direct meemaakt of ooit beleefd heeft. Vooral bij dagboeken zie je dit vaak terug.


bijvoorbeeld:


"Ik loop op straat en zie voor mij op de grond een vreemd voorwerp liggen. Het is groen en het  Ik durf er niet naar te kijken, maar kan mijn ogen niet afwenden. Ik moet. Het wil dat ik het zie."

Slide 40 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij/zij-perspectief


Het verschil met het ik-perspectief is dat het verhaal in de hij/zij-vorm wordt beschreven.

Bijvoorbeeld:

"Hij staat daar, doodstil, aan de grond genageld. Het vreemde voorwerp dat voor hem op de grond ligt, lijkt hem volledig te hypnotiseren. Het gelei-achtige materiaal gloeit. Een vreemde straling lijkt doelgericht zijn weg te zoeken naar de ogen van starende jongen. Pieter beeft. Niet in staat zich te bewegen."

Slide 41 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 42 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk vertelperspectief?
A
Ik- perspectief
B
Hij-/zij- perspectief

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions