commerciële calculaties P2 les 2

• Bedrijfseconomie
• MBO
• Studiejaar 1

Kim heeft € 100.000 aan constante kosten per jaar. Zij maakt 50.000 producten. Wat zijn haar constante kosten per product?

Marko heeft € 40.000 aan variabele kosten. Hij heeft 20.000 producten gemaakt. Wat zijn de variabele kosten per product?

Megan heeft €4,- aan variabele kosten pp. en € 2,- aan constante kosten pp.
Wat is haar integrale kostprijs?

1. € 4
2. € 2
3. € 6
4. € 10

De kosten voor het verzenden van de verkochten producten valt onder:

1. Constante kosten
2. Variabele kosten

Huurkosten vallen onder?

1. Constante kosten
2. Variabele kosten

inkoopkosten vallen onder?

1. Constante kosten
2. Variabele kosten

Loonkosten van vast personeel vallen onder?

1. Constante kosten
2. Variabele kosten

Marijn heeft € 100,- aan constante kosten en € 5,- aan variabele kosten pp. Hij heeft 200 producten gemaakt. Wat zijn de totale kosten van Marijn?

1. € 105,-
2. € 1000,-
3. € 5,50
4. € 1100,-

Commerciële kostprijs is altijd lager dan de integrale kostprijs

1. Waar
2. Niet waar
3. Deze zijn gelijk aan elkaar

Mark heeft € 5,- aan constante kosten per product en € 10 aan variabele kosten per product. daarnaast heeft hij nog € 5,- aan verkoopkosten.
Bereken de integrale kostprijs.

1. € 15,-
2. € 10,-
3. € 20
4. € 5,-

Mark heeft € 5,- aan constante kosten per product en € 10 aan variabele kosten per product. daarnaast heeft hij nog € 5,- aan verkoopkosten.
Bereken de commerciële kostprijs

1. € 15,-
2. € 10,-
3. € 20
4. € 5,-

Tim heeft € 500 aan totale variabele kosten en € 1.000 aan totale constante kosten. De normale productie is 500 stuks en de werkelijke productie is € 400.
Bereken de variabele kosten per product

1. € 1,-
2. € 1,25
3. € 3,25
4. € 2,-

Tim heeft € 500 aan totale variabele kosten en € 1.000 aan totale constante kosten. De normale productie is 500 stuks en de werkelijke productie is € 400.
Bereken de constante kosten per product

1. € 1,-
2. € 1,25
3. € 3,25
4. € 2,-

Tim heeft € 500 aan totale variabele kosten en € 1.000 aan totale constante kosten. De normale productie is 500 stuks en de werkelijke productie is € 400.
Bereken de integrale kostprijs

1. € 1,-
2. € 1,25
3. € 3,25
4. € 2,-