Leerjaar 4 bijwoord woordvolgorde

Grammar Unit 3

Woordvolgorde (bijwoorden van fequentie)
Woordvolgorde plaats/tijd
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammar Unit 3

Woordvolgorde (bijwoorden van fequentie)
Woordvolgorde plaats/tijd

Slide 1 - Diapositive

Woordvolgorde bijwoorden van frequentie

Slide 2 - Diapositive

Bijwoorden van frequentie
Bijwoorden van frequentie geven aan hoe vaak iets gebeurd.
always             - altijd
often                - vaak
usually            - meestal
sometimes   - soms


Slide 3 - Diapositive

Bijwoorden van frequentie
In de meeste gevallen zet je het bijwoord voor het werkwoord in de zin.

We always go on holiday to spain.
I sometimes take the bus.
They usually study in the afternoon.

Slide 4 - Diapositive

Bijwoorden van frequentie
Bij het werkwoord "to be" komt het  het bijwoord voor na to be (am, is, are, was and were) in de zin.

The teacher is sometimes late. 
Before, he was usually on time.
We were always laughing at his jokes.

Slide 5 - Diapositive

Welke zin is juist?
A
I eat never meat
B
I never eat meat
C
never eat I meat
D
I eat meat never

Slide 6 - Quiz

Welke zin is juist?
A
I always walk to school
B
I walk always to school
C
Always I walk to school
D
I walk to school always

Slide 7 - Quiz

Welke zin is juist?
A
They usually studying were in their room.
B
They studying were usually in their room.
C
They were usually studying in their room.
D
They usually were studying in their room.

Slide 8 - Quiz

Welke zin is juist?
A
We are never late
B
We never are late
C
We are late never
D
Never we are late

Slide 9 - Quiz

Welke zin is juist?
A
She always kind is
B
She always is kind
C
She is kind always
D
She is always kind

Slide 10 - Quiz

Kort samengevat
Bijwoorden van frequentie geven aan hoe vaak iets gebeurd.

Waar in de zin komen ze te te staan?:
Vorm van to be in de zin? --> Na het werkwoord
Geen vorm van to be?        --> Voor het werkwoord

Slide 11 - Diapositive

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(usually) I wake up early.

Slide 12 - Question ouverte

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(always) she is home on the weekend.

Slide 13 - Question ouverte

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(sometimes) My friends are very loud.

Slide 14 - Question ouverte

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(often) We play games together.

Slide 15 - Question ouverte

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(usually) I am quite happy.

Slide 16 - Question ouverte

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(often) We hang out together.

Slide 17 - Question ouverte

Woordvolgorde
Plaats en tijd

Slide 18 - Diapositive

Bijwoorden van plaats
De bijwoorden van plaats staan meestal aan het einde van de zin. Als er een tijd wordt aangegeven komt die daarvoor te staan. 

My bike is in the shed today.
They left for France.
We often went to the beach


Slide 19 - Diapositive

Bijwoorden van tijd
Bijwoorden die aangeven wanneer iets gebeurt, staan meestal aan het eind van een zin. Als je de tijd extra wilt benadrukken, kun je ze ook vooraan in een zin zetten. Plaats is rood.
My bike is in the shed today
They left for France in the morning.
Last year we often went to the beach.


Slide 20 - Diapositive

Woordvolgorde plaats en tijd
De plaats en/of tijd staan in het Engels bijna altijd achteraan in de zin.
In het Engels komt de Plaats altijd voor de tijd in de zin.

Ik was gisteren op school
I was at school yesterday

Slide 21 - Diapositive

Zet in de juiste volgorde:
My friends and I went ______ (yesterday - to the party)

Slide 22 - Question ouverte

Zet in de juiste volgorde:
We went to the theatre ______. (in Ede - last week)

Slide 23 - Question ouverte

Zet in de juiste volgorde:
We had fun _____ (yesterday - at the beach)

Slide 24 - Question ouverte

Let's get to work
Maak van unit 3 lesson 2 
Alle opdrachten 1 t/m 14

Ben je eerder klaar? test jezelf 3.2
Ook klaar? Woordjes oefenen - versterk jezelf

Slide 25 - Diapositive