Verwerkingsvragen thema 8 Technologie - rose - week 2

• NT2
• Basisschool
• Groep 2

Thema 8: Technologie

Linksaf gaan betekent..............

24

1. dat je naar de linker richting gaat.
2. dat je niet rechtsaf gaat.

Mijn fiets is kapot, ik moet de fiets .........

(er zijn meer goede antwoorden)

25

1. kopen
2. maken
3. repareren
4. huren

Gisteren was ik heel actief, want ik ging naar school en daarna voetballen. Het was leuk, maar ik ben er .............van geworden. Ik moet nu ............, ik ga naar bed.

26

1. rusten - moe
2. moe - rusten
3. actief - rusten
4. actief - moe

Waar lees je de betekenis: weer/opnieuw
van het woord 'nog'?

27

1. Ik heb nog geen vakantie, ik moet nog naar school.
2. Nog meer toetsen! Ik wil het niet meer!

Vul het goede woord in:

Dit gebouw heeft twee verdiepingen. Als ik naar de bovenste verdieping wil dan moet ik met twee trappen.......

28

De wielrenner gaat te snel .................... op de berg.
Dat gaat fout!

Welk woord hoort bij deze zin?

29

1. omhoog
2. omlaag
3. naar beneden
4. naar boven

Welke foto hoort bij 'het onderwijs'?

30

1. 
2. 
3. 
4. 

Landen die met elkaar vechten, die zijn met elkaar
in ............

31

1. gesprek
2. oorlog
3. ruzie
4. lachen

32

dicht

open

Aan het eind van deze straat staat de school. Je
hoeft niet linksaf en niet rechtsaf, alleen
maar............

33

1. rechts
2. rechtdoor
3. achteruit
4. links

Mijn duim zit ..........van mijn wijsvinger aan mijn
linkerhand.

34

Naar rechts gaan is hetzelfde als.......

35

1. recht
2. rechtop
3. rechtdoor
4. rechtsaf

Maak een zin met het woord : de reis
- gebruik minimaal vier woorden
- denk aan de hoofdletter en punt

36

Welke foto hoort bij 'de smartphone'?

37

1. 
2. 
3. 
4. 

De toekomst is.........................

38

1. het heden
2. niet het verleden
3. de tijd die nog komt
4. het verleden

Maak één zin met het woord 'vanaf'.
- Kies 1 betekenis
- minimaal vier woorden
- let op: hoofdletter en punt, volgorde van de woorden, goede vorm van
het werkwoord.

39

Welke zinnen horen bij de twee betekenissen van het ww 'vinden'?

1. Wat vind jij van zijn nieuwe kapsel?
2. Wij vinden school niet altijd leuk, maar meestal wel.
3. Als je het boek weer vindt, geef je het dan weer terug?
4. Gelukkig, ik heb mijn portemonnee weer gevonden!

40

1. 1. goed 2 . goed 3. fout 4. fout
2. 1 .goed 2. goed 3. goed 4. goed
3. 1. goed 2. fout 3. fout 4. goed
4. 1. fout 2. fout 3. fout 4. fout

41

Ben je weleens ergens
naartoe gevlogen met het vliegtuig?
Nee? Waar zou je dan naartoe willen?

Maak een zin met het ww 'voorstellen'.

- gebruik één van de twee betekenissen
- Let op! scheidbaar werkwoord

42

..................hebben wij een toets?

43

1. Wanneer
2. Vanaf
3. Wij
4. Maken

Ik blijf vandaag thuis, .........ik ben ziek.

44

1. daarom
2. waarom
3. want
4. dokter

Ik hou niet van koffie, maar mijn vriendin ..........

1. lekker
2. wel
3. goedkoop
4. allemaal

Welke foto hoort bij 'de wereld'?

46

1. 
2. 
3. 
4. 

Waar zie je mensen 'werken'?

47

1. 
2. 
3. 
4. 

48

De werker

Vissen zwemmen in de zee.
Den Helder ligt aan de zee.
De zee is rood.
De koeien staan in de zee.

49

1. waar-niet waar- waar-waar
2. waar-waar niet waar-niet waar
3. niet waar-waar niet waar-niet waar
4. waar-waar waar-waar