wk 44: les 1+2

Dinsdag 2 november - V1a
Tweede uur
  • 10 minuten stillezen
  • Werkwoordspelling: pv tt, pv vt, vdw
  • Aan de slag!

Derde uur
  • 10 minuten stillezen
  • Fictie + Wonder
  • Aan de slag!



timer
10:00
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Dinsdag 2 november - V1a
Tweede uur
  • 10 minuten stillezen
  • Werkwoordspelling: pv tt, pv vt, vdw
  • Aan de slag!

Derde uur
  • 10 minuten stillezen
  • Fictie + Wonder
  • Aan de slag!



timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Vorige les heb je geleerd...
...wat de begrippen fictie, non-fictie, realistisch en niet-realistisch betekenen.
...hoe je een hoofdpersoon kunt herkennen.
...wat bijfiguren zijn.
...wat medespelers en figuranten zijn.


Slide 2 - Diapositive

Deze les ga je...
...leren om de regels van werkwoordspelling toe te passen.

...leren wat een genre is.
...de theorie van fictie van vorige les herhalen.

Slide 3 - Diapositive

0

Slide 4 - Vidéo

De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
ik-vorm (+ t)
infinitief (wij-vorm)

"lopen" als trucje invullen.

Ik loop - hij loopt
Ik word - hij wordt
Ik beantwoord - hij beantwoordt


Slide 5 - Diapositive

De persoonsvorm in de verleden tijd
ik-vorm + te(n)
ik-vorm + de(n)

Gisteren rustte ik uit van een voetbaltraining. (ik-vorm + te)
Gisteren beantwoordde ik mijn mail. (ik-vorm + de)




Slide 6 - Diapositive

De pizza (branden, tt) aan.
Wat is het onderwerp?

Slide 7 - Question ouverte

Het nieuwtje (verspreiden, vt) zich snel door de school.
Wat is het onderwerp?

Slide 8 - Question ouverte

Hoe kun je zien of een
werkwoord een
voltooid deelwoord is?

Slide 9 - Carte mentale

Het voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord staat altijd samen in de zin met een vorm van hebben, zijn of worden (de persoonsvorm).

Het gebeurt vandaag.   (gebeurt = persoonsvorm)
Het is vandaag gebeurd. (gebeurd = voltooid deelwoord)

Ik beantwoord de mail.    (beantwoord = persoonsvorm)
Ik heb de mail beantwoord.   (beantwoord = voltooid deelwoord)

Ik vertel een verhaal.   (vertel = persoonsvorm)
Ik heb een verhaal verteld.    (verteld = voltooid deelwoord)

Slide 10 - Diapositive

Het voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord staat altijd samen in de zin met een vorm van hebben, zijn of worden (de persoonsvorm).

Hoe weet je of het voltooid deelwoord op een -d of een -t eindigt?
  1. Maak het woord langer in de vertelden tijd
  2. Gebruikt 'T eX KoFSCHiP

De plannen zijn gewijzig...   1. Gisteren wijzigde ik de plannen   2. stam = wijziG  ---> gewijzigD       
Zijn nummer is geblok...       1. Gisteren blokte ik zijn nummer     2. stam - blokK    ----> geblokT

Slide 11 - Diapositive

De pizza was helemaal (verbranden).

Slide 12 - Question ouverte

Het hele weekend heb ik naar de muziek van Billie Eilish (luisteren).

Slide 13 - Question ouverte

Aan de slag!
  • Ga naar Learnbeat en log in.
  • Ga naar Blok 1, 1.3 Spelling, B Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
  • Maak vraag 5, 9, 10
  • Ga naar Blok 2, 2.3 Spelling, B Persoonsvorm in de verleden tijd
  • Maak vraag 1, 4, 5, 6

Slide 14 - Diapositive

Derde lesuur

Slide 15 - Diapositive

Wat is het verschil tussen
fictie en non-fictie? En realistisch en niet-realistisch?

Slide 16 - Carte mentale

Fictie en non-fictie
Fictie
Verzonnen verhalen over gebeurtenissen en mensen, die bedacht zijn door de schrijver (leesboek, stripverhaal, film, gedicht).

Non-fictie
Verhalen over de werkelijkheid, met feiten over (echte) mensen en (echte) gebeurtenissen. De schrijver heeft het niet bedacht/verzonnen. Het is echt gebeurd (krantenbericht, journaal) of geeft informatie (schoolboek).

Slide 17 - Diapositive

Realistisch en niet-realistisch
Realistisch
Een schrijver verzint mensen en gebeurtenissen die erg lijken op de werkelijkheid, die echt zouden kunnen gebeuren

Niet-realistisch
Een schrijver verzint een verhaal met mensen en gebeurtenissen, die in werkelijkheid niet kunnen gebeuren. 

Slide 18 - Diapositive

Genre

Slide 19 - Diapositive

Genre
Leesboeken en verhalen kun je verdelen in verschillende verhaalsoorten. Een ander woord voor verhaalsoort is genre. Je weet tot welk genre een verhaal behoort door te kijken welk onderwerp belangrijk is in het verhaal. Voorbeelden van genres zijn avonturenverhaal, oorlogsverhaal, liefdesverhaal, probleemverhaal, grappig verhaal, meidenverhaal, historisch verhaal of sprookje.

Slide 20 - Diapositive

Fictie en non-fictie
Op de volgende slide staat een nieuwsbericht (non-fictie). Herschrijf dit nieuwsbericht, zodat het fictie wordt.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Herschrijf hier het nieuwsbericht, zodat het fictie wordt.

Slide 23 - Question ouverte

Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides.

Slide 24 - Diapositive

De hoofdpersoon van Wonder is...

Slide 25 - Question ouverte

De bijfiguren in Wonder zijn...

Slide 26 - Question ouverte

De figuranten in Wonder zijn...

Slide 27 - Question ouverte

Het genre van Wonder is...

Slide 28 - Question ouverte

Hoe kun je een hoofdpersoon herkennen?

Slide 29 - Question ouverte

Hoofdpersonen, bijfiguren (medespeler, figurant)
Hoofdpersoon
Van een hoofdpersoon kom je het meeste te weten: je leest wat hij doet, denkt, voelt.
Het grootste deel van het verhaal beleef je door de ogen van de hoofdpersoon.
De hoofdpersoon heeft altijd een belangrijk probleem of een opdracht.

Bijfiguur
Over bijfiguren kom je minder te weten. Je leert ze minder goed kennen dan de hoofdpersoon.
Bijfiguren kun je onderverdelen in:
  • Medespeler: spelen een rol in de gebeurtenissen. Vaak die van helper of tegenstander en hebben hierdoor ook een doel. Soms verandert de rol. Dat maakt het verhaal verrassend en zorgt voor spanning.
  •  Figurant: zijn alleen maar vulling voor het verhaal.

Personages beschrijven: uiterlijk, karaktereigenschappen, onderlinge relaties.


Slide 30 - Diapositive

Hoofdpersonen en bijfiguren
Bekijk het fragment op de volgende slide.

  • Wie is de hoofdpersoon? Waarom? Beschrijving (uiterlijk, karaktereigenschappen, onderlinge relaties)?

  • Wie is/zijn de bijfiguren? Waarom? Beschrijving (uiterlijk, karaktereigenschappen, onderlinge relaties)?

Slide 31 - Diapositive

0

Slide 32 - Vidéo

1. Wie is de hoofdpersoon?
2. Waarom?
3. Beschrijving (uiterlijk, karaktereigenschappen, onderlinge relaties)

Slide 33 - Question ouverte

1. Wie is de bijfiguur?
2. Waarom?
3. Beschrijving (uiterlijk, karaktereigenschappen, onderlinge relaties)

Slide 34 - Question ouverte

Welke genres ken je?

Slide 35 - Question ouverte

Einde van deze les
Heb je de hele les af?

Je mag nu verder lezen in je boek.

Slide 36 - Diapositive