Taal thema 8

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Taal Actief

Thema 8

Functiewoorden

• Lidwoord
• Persoonlijk voornaamwoord
• Bezittelijk voornaamwoord
• Aanwijzend voornaamwoord
• Voorzetsel
• Voegwoord

De  jongen  brengt  zijn  zusjes  naar school.

Lidwoord

Bezittelijk voornaamwoord

Voorzetsel

Dat dorpje ligt in het land Vietnam.

Aanwijzend voornaamwoord

Voorzetsel

Lidwoord

Welke soort is het rode woord?

Mijn broer is vandaag jarig.

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Aanwijzend voornaamwoord
3. Bezittelijk voornaamwoord
4. Voorzetsel

Schrijf alle voornaamwoorden op van de zin.
persoonlijk vnw., bezittelijk vnw. en aanwijzend vnw.

Ik zie mijn zus op die foto in dat boek.

Wat is het voegwoord in de zin:
De bel gaat, want de pauze is afgelopen.

Directe rede

Zet in de zin de leestekens op de goede plaats:
Haar moeder zei kom op tijd thuis

Zet in de zin de leestekens op de goede plaats:
Ik geef je wat geld beloofde zijn oom

Bedrijvende en lijdende zin

In een bedrijvende zin is het onderwerp actief. Het voert de handeling van het gezegde uit. In een lijdende zin is dat niet zo.

Bedrijvend:

De leerlingen maken de toets.

Lijdend:

De toets wordt gemaakt door de leerlingen.

Bedrijvende en lijdende zin

Je maakt van een bedrijvende zin een lijdende zin door van de persoonsvorm een voltooid deelwoord te maken en het werkwoord worden te gebruiken.

Het lijdend voorwerp van de bedrijvende zin wordt het onderwerp van de lijdende zin.

Het onderwerp van de bedrijvende zin komt achter door te staan in de lijdende zin.

Ibrahim kopt de bal. --> De bal wordt gekopt door Ibrahim.

Is de volgende zin lijdend of bedrijvend?

De leerlingen werken aan het decor voor de musical.

1. Lijdend
2. Bedrijvend

Is de volgende zin lijdend of bedrijvend?

Tegenwoordig wordt afval goed 

door mensen gescheiden.

1. Lijdend
2. Bedrijvend

Zet de volgende zin in de bedrijvende vorm:
Goud wordt door David gezocht.

Zet de volgende zin in de lijdende vorm:
Pieter verkoopt brood op de markt.

Taalfouten

Hun kan nooit onderwerp van de zin zijn.

Hun hebben dat gedaan = fout

Zij hebben dat gedaan = goed

Een persoonlijk voornaamwoord is geen bezittelijk voornaamwoord.

Hij heeft me fiets gemaakt = fout

Hij heeft mijn fiets gemaakt = goed

Als gebruik je bij een overeenkomst: Even oud als hem.

Dan gebruik je bij een verschil: Ouder dan ik.

Verbeter de zin.
In onze klas zitten meer jongens als meisjes.

Verbeter de zin:
Hun hebben een nieuwe auto.

Verbeter de zin:
Me moeder smeert mijn brood.