Subject-predicaatverbinding lessenreeks

Les 1 

  1. Grammatica: subject en predicaatverbinding
  2. Groepsopdracht(en)
  3. Zelf aan de slag
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Les 1 

  1. Grammatica: subject en predicaatverbinding
  2. Groepsopdracht(en)
  3. Zelf aan de slag

Slide 1 - Diapositive

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Zinsdelen
Deze periode behandelen we:

  • Zinsdelen
  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde


Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdracht in groepjes
Papa slapen                     Mama lief

Popjes stout                      Meloenen bah
Hondjes blaffen                                   Tommie lachen
Broertje boos                        Tante zingen
Oma’s breien                          Treintjes tjoektjoek
Auto’s rood





Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Aan de slag!
Je krijgt een envelop met korte zinnen
Sorteer deze in 2 rijen. Welke zinnen horen bij elkaar en waarom?
Je maakt deze opdracht in groepjes van 3/4. 
3 minuten.

We behandelen de opdracht klassikaal.

Bedenk welk woord je tussen de twee woorden van de zinnetjes  kunt plaatsen om de betekenis uit te drukken. 
Opdracht
timer
5:00

Slide 4 - Diapositive

Leerlingen worden aan de slag gezet door middel van een visueel WHHTUK-model.
mama lief
popje stout
meloenen bah
snoepje lekker
broertje boos
auto's rood

papa slapen
Tommie lachen
tante zingen
hondjes blaffen
treintjes tsjoektsjoek
oma's breien
De juiste verdeling

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zinnen bestaan uit 2 groepen
Je kunt deze 'zinnen' in 2 groepen verdelen: 

Mama lief en auto snel horen in de ene groep.
Papa slapen en opa fietsen horen in de andere groep. 

Vraag:
Wat is het verschil tussen deze groepen? 
Overleg met elkaar, 1 minuut
timer
1:00

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Betekenis 1 = zijn, naamwoordelijke betekenis
Betekenis 2 = doen, werkwoordelijke betekenis
mama lief
popje stout
meloen bah
snoepje lekker
broertje boos
papa slapen
Tommie lachen
tante zingen
hondjes blaffen
treintje tsjoektsjoek

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Andere werkwoorden
De peuterzinnetjes zijn nog niet compleet. 
Er hoort een werkwoord tussen. Dat kan is of doet zijn: 
mama is lief / papa doet slapen
blijft, gaat, wil, kan is ook mogelijk. 

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Aan de slag!
Combineer de kaartjes met losse werkwoorden en zinnetjes.
Kijk of het werkwoord tussen de woorden past.
Je maakt deze opdracht in hetzelfde groepje
3 minuten.

We behandelen de opdracht klassikaal.

-
Opdracht
timer
5:00

Slide 9 - Diapositive

Leerlingen worden aan de slag gezet door middel van een visueel WHHTUK-model.
Wat heb je geleerd..
...dat de vorm van het werkwoord past bij de persoon waarover iets gezegd wordt in de zin.
Je hebt het verschijnsel congruentie ontdekt. Die vormen noemen we de persoonsvorm

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Huiswerk
Waar? 
Bladzijde 28-29, neem eerst goed de theorie op bladzijde 28 door!

Welke opdrachten?
1 tot en met 3

Is dit huiswerk voor de volgende keer?
Ja
timer
15:00

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Les 2 

  1. Hoe zat het ook alweer?
  2. Grammatica: zinsdelen
  3. Groepsopdracht(en)
  4. Zelf aan de slag

Slide 12 - Diapositive

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.


Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De pv (persoonsvorm)

Altijd een werkwoord!

Komt meestal vooraan te staan in een vraagzin. MAAR................





Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Let op!
Waar ga jij naar toe?
Wat doe jij daar?
Waarom ben jij niet op school? 

De vraagzin werkt niet altijd... 
Gebruik daarom liever: De tijdsproef of de getalsproef

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

1c

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Sjors en Sjakie zijn een stuk ouder
  • Sjors en Sjakie / zijn / een stuk ouder

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De kerk is in het centrum van de stad te vinden.
  • De kerk / is / in het centrum van de stad / te vinden.

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De dirigent is voor het optreden zijn bladmuziek vergeten
  • De dirigent / is / voor het optreden / zijn bladmuziek / vergeten

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De puppy van mijn tante wordt opgeleid tot blindengeleidehond.
  • De puppy van mijn tante / wordt / opgeleid / tot blindengeleidehond. 

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Op zondag heeft Floor met haar team een spannende bekerwedstrijd.
  • Op zondag / heeft / Floor / met haar team / een spannende bekerwedstrijd.

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn vader kookt in het weekend verschillende maaltijden.
  • Mijn vader / kookt / in het weekend / verschillende maaltijden.

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe zat het ook alweer.....?

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Sarah is lief.

Doen of zijn betekenis?
A
Ng
B
Wg

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Meneer Van der Berg schijnt erg aardig te zijn.

Doen of zijn betekenis?
A
Ng
B
Wg

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hilko heeft de hele dag gezweet.

Doen of zijn betekenis?
A
Ng
B
Wg

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Conciërge Jappie schijnt met een schijnwerper op de daken.

Doen of zijn betekenis?
A
Nw
B
Wg

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Aan de slag!
Opdracht op het bord
Opsporen van zijn en doen betekenis
duo's
10 minuten

We behandelen de opdracht klassikaal.


Opdracht in duo's
timer
5:00

Slide 28 - Diapositive

Leerlingen worden aan de slag gezet door middel van een visueel WHHTUK-model.
Vorige les heb je ontdekt dat peuters woorden met 'zijn' (mama lief) en 'doen' (papa slapen) kan verbinden.  Deze twee betekenissen vormen de basis van alle zinnen die er zijn en ze zitten op allerlei plaatsen verstopt. Met de volgende oefening ga je de 'zijn' en 'doen' betekenis opsporen. Lees de tekst en noteer de 'zijn' en 'doen' betekenis in de kantlijn op de volgende manier
timer
10:00

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Tekst

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Les 3
  1. Hoe zat het ook alweer met....
  2. Goedlopende tekst schrijven aan de hand van doen en zijn betekenissen
  3. Zelf aan de slag

Slide 31 - Diapositive

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Lars heeft een tien gekregen voor zijn werkstuk.
  • Lars / heeft / een tien / gekregen / voor zijn werkstuk.

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn neef Xander is de beste voetballer uit onze familie.
  • Mijn neef Xander / is / de beste voetballer / uit onze familie.

Slide 33 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Goed lopende tekst
  • Vorige les is er gezocht naar doen en zijn betekenissen in een tekst
  • Dat doen we deze opdracht omgekeerd
  • Jullie krijgen nu de doen en zijn betekenissen en deze verwerken jullie in een goedlopende tekst. 

Slide 34 - Diapositive

Vorige keer hebben we in duo's gezocht naar 'doen en zijn' betekenissen in de zinnen van een tekst. We gaan dat nu omgekeerd doen. De gegeven 'doen en zijn' betekenissen gaan jullie verwerken in een goedlopende tekst. 
Eisen aan de tekst
  • De tekst moet leesbaar zijn als een goedlopend verhaaltje en de betekenissen moeten in de volgorde verwerkt worden zoals je ze ziet staan
  • Om de tekst levendig te maken, kun je gebruik maken van de volgende woordjes:
  • verbindingswoordjes zoals: toen, dus, want, maar
  • woordjes als: opeens, nog, al
  • en door het toevoegen van hulpwoorden als: willen, kunnen hebben
timer
15:00

Slide 35 - Diapositive

Deze tekst moet te lezen zijn als een logisch verhaaltje en de betekenissen moeten worden verwerkt volgens de volgorde die je ziet staan. Om de tekst levendig te maken kun je verbindingswoordjes zoals: toen, dus, want, maar of woordjes als: opeens, nog, al en door het toevoegen van hulpwoorden als: willen, kunnen hebben

Slide 36 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lars heeft een tien gekregen voor zijn werkstuk.
  • Lars / heeft / een tien / gekregen / voor zijn werkstuk.

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn neef Xander is de beste voetballer uit onze familie.
  • Mijn neef Xander / is / de beste voetballer / uit onze familie.

Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Eisen aan de tekst
  • De tekst moet leesbaar zijn als een goedlopend verhaaltje en de betekenissen moeten in de volgorde verwerkt worden zoals je ze ziet staan
  • Om de tekst levendig te maken, kun je gebruik maken van de volgende woordjes:
  • verbindingswoordjes zoals: toen, dus, want, maar
  • woordjes als: opeens, nog, al
  • en door het toevoegen van hulpwoorden als: willen, kunnen hebben
timer
15:00

Slide 39 - Diapositive

Deze tekst moet te lezen zijn als een logisch verhaaltje en de betekenissen moeten worden verwerkt volgens de volgorde die je ziet staan. Om de tekst levendig te maken kun je verbindingswoordjes zoals: toen, dus, want, maar of woordjes als: opeens, nog, al en door het toevoegen van hulpwoorden als: willen, kunnen hebben