Quiz Taaltalent 2 H4
1 / 15
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Welk woord hoort NIET bij het woord kantoor?
A
vergaderen
B
de notulen
C
het huiswerk
D
de kantoortuin
Slide 2 - Quiz
Welk woord hoort NIET bij het woord ziekenhuis?
A
de aardrijkskunde
B
de patiënt
C
de verpleegkundige
D
het medicijn
Slide 3 - Quiz
Welk woord hoort NIET bij het woord school?
A
uitleggen
B
het vak
C
de omgeving
D
de toets
Slide 4 - Quiz
Hoe heet dit beroep?
A
de secretaresse
B
de serveerster
C
de kok
D
de monteur
Slide 5 - Quiz
Hoe heet dit beroep?
A
de tolk
B
de baas
C
de leerkracht
D
de lesgever
Slide 6 - Quiz
Welke zin past bij de foto?
A
Hij hangt te bellen.
B
Hij staat te bellen.
C
Hij zit te bellen.
D
Hij loopt te bellen.
Slide 7 - Quiz
Welke zin past bij de foto?
A
Zij hangt te lezen.
B
Zij staat te lezen.
C
Zij ligt te lezen.
D
Zij zit te lezen.
Slide 8 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Ik kan niet komen, want ik ben ziek.
B
Ik kan niet komen, want ik ziek zijn.
C
Ik kan niet komen, want ik ziek ben.
D
Want ik ziek ben, ik kan niet komen.
Slide 9 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Hij loopt naar school, omdat hij heeft geen fiets.
B
Hij loopt naar school, omdat hij geen fiets heeft.
C
Hij loopt naar school, omdat geen fiets heeft hij.
D
Hij loopt naar school, omdat geen fiets hij heeft.
Slide 10 - Quiz
Welke zin is NIET goed?
A
We zijn moe, want we hebben hard gewerkt.
B
We zijn moe, omdat we hard hebben gewerkt.
C
We zijn moe, omdat we hard gewerkt hebben.
D
We zijn moe, omdat we hebben hard gewerkt.
Slide 11 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Hij wast af het bord.
B
Hij afwassen het bord.
C
Hij afwast het bord.
D
Hij wast het bord af.
Slide 12 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
De kantoortuin
B
Rustig
C
Geluidsoverlast
D
Open ruimte
Slide 13 - Quiz
Welke instructie heb je niet gehoord?
Kookinstructies
A
Roer af en toe.
B
Kook de ingrediënten.
C
Giet daarna het water af.
D
Serveer het gerecht direct daarna.
