5-12 Les 1 Theorie vb toets les 1

Nederlands
Klas 1D 
Mw. Van den Heuvel
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Klas 1D 
Mw. Van den Heuvel

Slide 1 - Diapositive

Programma
1. Lesson Up 
2. Oefentoets 
3. Afsluiten

Slide 2 - Diapositive

Eens kijken wat jullie al weten. 
Deze les gaan we theorie herhalen. 

Let goed op, want dit is belangrijk voor de toets! 

Slide 3 - Diapositive

Je hebt hiervoor je laptop nodig! 
Succes! 


Slide 4 - Diapositive

We starten met 'onbekende woorden'. 

Slide 5 - Diapositive

Sommige woorden hebben ongeveer dezelfde betekenis. Deze woorden noem je synoniemen. Zo is trottoir een synoniem van stoep.

Slide 6 - Diapositive

Zo zoek je een synoniem

Kijk of in dezelfde zin een synoniem staat. Zo niet, lees dan ook de zin voor het moeilijke woord en de zin erna. Bij een synoniem gaat het om één woord dat dezelfde betekenis heeft als het onbekende woord.
- Amin transpireert in de zon. Hij rent over het voetbalveld en zweet enorm.

Slide 7 - Diapositive

synoniemen
synoniemen zijn woorden met dezelfde betekenis.
Je kan ze door elkaar vervangen.
Sommige woorden hebben meer dan één synoniem.

goed - juist - correct
volmaakt - perfect
praten - communiceren

Slide 8 - Diapositive

Woorden die hetzelfde of bijna hetzelfde betekenen
Een woord of woordgroep waarmee een verband wordt aangegeven tussen twee alinea's, zinnen of deelzinnen
Synoniemen
Signaalwoord

Slide 9 - Question de remorquage

Een synoniem is...
A
meerdere woorden die ongeveer hetzelfde betekenen
B
een woord met meerdere betekenissen

Slide 10 - Quiz

Zoek de synoniemen bij elkaar
afwezig
nadoen
aansteken
kwaad
absent
boos
besmetten
imiteren

Slide 11 - Question de remorquage

Geef een synoniem van  spieken.

Slide 12 - Carte mentale

Wat is een synoniem?
A
Een woord met ongeveer dezelfde betekenis
B
Een woord dat het tegenovergestelde betekent
C
Een moeilijk woord
D
Een uitdrukking

Slide 13 - Quiz

Sleep het juiste synoniem 
naar het goede woord.
begrijpen
blessure
eenvoudig
gemakkelijk
snappen
verwonding

Slide 14 - Question de remorquage

Een omschrijving zoeken
In een tekst kan ook een omschrijving van een moeilijk woord staan. Een omschrijving is een uitleg van een onbekend woord. Let op: bij een omschrijving worden meer woorden gebruikt en bij een synoniem wordt maar één woord gebruikt.
- Lotte houdt de waarheid hardnekkig vol, ze houdt vast aan wat ze gezegd heeft.

Slide 15 - Diapositive

Zo zoek je een omschrijving
Omschrijvingen staan vaak tussen haakjes of tussen komma’s in dezelfde zin of in de zin ervoor of erna:
- Hidde werkt in de akkerbouw, een vorm van landbouw, waar hij mais en suikerbieten kweekt.

Slide 16 - Diapositive

Wat is volgens jou een 'hoofdgedachte'?

Slide 17 - Question ouverte

Theorie (hoofdgedachte)
Hoofdgedachte = het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Zo vind je een hoofdgedachte:
  1. Onderwerp zoeken.
  2. Wat is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt? 
  3. Combineer het onderwerp en de belangrijkste mededeling erover tot één zin.


Slide 18 - Diapositive

Theorie (hoofdgedachte)
Gebruik de titel, de inleiding en/of het slot om de hoofdgedachte te vinden.

Slide 19 - Diapositive

Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 20 - Quiz

Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 21 - Quiz

Waar zoek je in een tekst de hoofdgedachte?
A
Titel
B
Inleiding
C
Kern
D
Slot

Slide 22 - Quiz

DOEL:

WETEN WAT DE BEDOELING VAN EEN TEKST IS

=

DOEL VAN EEN TEKST HERKENNEN

Slide 23 - Diapositive

De schrijver wil zijn mening geven.
DOEL?
A
instrueren
B
overtuigen
C
informeren
D
overhalen/activeren

Slide 24 - Quiz

De schrijver legt uit hoe je iets moet doen.
DOEL?
A
amuseren
B
instrueren
C
informeren
D
overtuigen

Slide 25 - Quiz

De schrijver wil dat je iets te weten komt.
DOEL?
A
informeren
B
overtuigen
C
overhalen/activeren
D
instrueren

Slide 26 - Quiz

Super gedaan!
Dan gaan we nu aan de slag met de oefentoets. 
Deze maak je deze les, zodat we deze met elkaar kunnen bespreken morgen. 

Slide 27 - Diapositive

Aan de slag
Ga aan de slag met de oefentoets van P.2! 

Huiswerk voor morgen:
Je hebt de oefentoets(en) op je iPad gemaakt en de theorie gelezen en de filmpjes bekeken. 

Slide 28 - Diapositive

Ga naar je online leermiddelen en open cursus 1 meer dan lezen. 

Slide 29 - Diapositive

Dan klik je op oefentoetsen. 

Slide 30 - Diapositive

Je kunt nu zelf aan de slag met de oefentoets lezen P.2 
Dit doe je in stilte! 

Slide 31 - Diapositive

Aan de slag 
Maak de oefentoets van P.2. 
Morgen gaan we de toets nabespreken.

Lees de teksten rustig, 
dan komt het helemaal goed.  

Slide 32 - Diapositive

Dat was 'm alweer! 
Tot morgen!
 

Slide 33 - Diapositive