Hoofdstuk 2 deel 2 (sterke werkwoorden)

Thema 7 
Hoofdstuk 2
Deel 2
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Thema 7 
Hoofdstuk 2
Deel 2

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Zet de werkwoorden in de verleden tijd

Slide 4 - Diapositive

Ik geef
ik ____

Slide 5 - Question ouverte

jij geeft
jij ____

Slide 6 - Question ouverte

u geeft
u ____

Slide 7 - Question ouverte

Wij geven
wij ____

Slide 8 - Question ouverte

jullie geven
jullie ____

Slide 9 - Question ouverte

zij geven
zij ______

Slide 10 - Question ouverte

Goed zo!
Nu nog een keer maar dan met het werkwoord:
Vallen

Slide 11 - Diapositive

Ik val
Ik ____

Slide 12 - Question ouverte

jij valt
jij ____

Slide 13 - Question ouverte

u valt
u____

Slide 14 - Question ouverte

Hij/ zij valt
Hij/ zij ____

Slide 15 - Question ouverte

wij vallen
wij _____

Slide 16 - Question ouverte

Jullie vallen
Jullie ____

Slide 17 - Question ouverte

Zij vallen
zij ______

Slide 18 - Question ouverte

vervoeg de sterke werkwoorden in de verleden tijd. 

Slide 19 - Diapositive

Haar administratie (blijken) _____ één grote warboel te zijn.

Slide 20 - Question ouverte

De jongen (bedriegen) _____ de verkoper door met vals geld te betalen

Slide 21 - Question ouverte

Het muntgeld (blinken) ____ in de zon.

Slide 22 - Question ouverte

Mijn neefje (nemen) ____ het garantiebewijs mee.

Slide 23 - Question ouverte

Wij (zullen) _____ de schuld gisteren afbetaald hebben.

Slide 24 - Question ouverte

Het inkomen (worden) ___ op mijn bankrekening gestort

Slide 25 - Question ouverte

Ik (verliezen) ____ mijn portemonnee in het park.

Slide 26 - Question ouverte

Mijn vriendin (vragen) ____ om een verzekeringsadviseur.

Slide 27 - Question ouverte

De dames (kopen) ____ allemaal een dure auto.

Slide 28 - Question ouverte

Op de bankrekening (staan) ____ meer dan 2000 euro.

Slide 29 - Question ouverte