W26 Sk 3V

Scheikunde 3V.
Herhaling H4.
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Scheikunde 3V.
Herhaling H4.

Slide 1 - Diapositive

Tijdens deze les herhaal je:
  1.  Wat een chemische reactie is.
  2. Waardoor een chemische reactie beïnvloed wordt.
  3. Reactievergelijkingen.
  4. Rekenen aan reacties.

Slide 2 - Diapositive

Wat is een chemische reactie?
Bij een chemische reactie reageren beginstoffen met elkaar. Hierbij ontstaan nieuwe reactieproducten (eindstoffen).

Slide 3 - Diapositive

Welk van de volgende antwoorden is geen chemische reactie?
A
Het rotten van een appel.
B
Het verbranden van hout.
C
Het oplossen van suiker in water.
D
Fotosynthese bij een plant.

Slide 4 - Quiz

Energie.
Bij reacties gebeurt ook iets met energie.
Je hebt exotherme reacties, hier komt warmte en energie vrij.
Je hebt endotherme reacties, hier is energie en warmte voor nodig.

Slide 5 - Diapositive

Er zijn 5 factoren die de snelheid waarmee een reactie plaats vindt, beïnvloeden.

Slide 6 - Diapositive

Hoeveel van die 5 factoren weet je nog?

Slide 7 - Question ouverte

In de scheikunde beschrijven we een chemische reactie in een reactievergelijking.

Hierin zet je de beginstoffen links van de pijl.
Daarna zet je de reactieproducten rechts van de pijl.

Slide 8 - Diapositive

Salmiak (NH4Cl) maak je door NH3 met HCl te laten reageren. Geef de kloppende reactievergelijking voor het maken van salmiak.

Slide 9 - Question ouverte

Rekenen aan reacties.

Belangrijk bij het rekenen aan reacties is de wet van lavoisier:

De massa van je beginstoffen is gelijk aan die van je reactieproducten.

Slide 10 - Diapositive

Hieronder staat de reactievergelijking voor het maken van zout (NaCl) + de verhoudingen waarin de stoffen met elkaar reageren:

2Na (s)    +   Cl2 (g)    →    2NaCl (s)
46 u         :    70,8u       :   

Wanneer je geen verhoudingen krijgt kan je deze zelf opstellen. Je zoekt dan de atoommassa van natrium op. Dit is 23 u. Je hebt 2 natrium atomen dus de massa is: 46 u. 1 Chloor atoom is: 35,4 u. Dus Cl2 weegt 70,8u.

Slide 11 - Diapositive

Hieronder staat de reactievergelijking voor het maken van zout (NaCl) + de verhoudingen waarin de stoffen met elkaar reageren:

2Na (s)    +   Cl2 (g)    →    2NaCl (s)
46 u         :    70,8u       :      116,8u
                                               1 kg
De massa voor de pijl is gelijk aan na de pijl. Dus zout weegt 116,8u. Als je dan 1kg zout wil maken kan je berekenen hoeveel natrium je hiervoor nodig hebt door kruislings te vermenigvuldigen.

Slide 12 - Diapositive

Zelf oefening.
Hoofdstuk 4: Opgave 1,4 , 5 en 7

Slide 13 - Diapositive