Winst of verlies

WINST OF VERLIES?
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

WINST OF VERLIES?

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • kan ik de wist of het verlies uitrekenen
  • kan ik in eigen woorden vertellen wat de woorden omzet, afzet, verkoopprijs, inkoopprijs, brutowinst, bedrijfskosten en nettowinst betekenen

Slide 2 - Diapositive

Van omzet naar nettowinst
Omzet                                              (verkoopprijs x aantal verkochte producten)
Inkoopwaarde                              (inkoopprijs x aantal verkochte producten)
-----------------    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                              (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)
-----------------     -
Nettowinst

Slide 3 - Diapositive

Omzet
Omzet wordt ook wel opbrengst of verkoopwaarde genoemd

afzet x de verkoopprijs = omzet

LET OP: de verkoopprijs is exclusief btw!

Afzet = aantal verkochte producten

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Ik verkoop 350 broodjes hamburger voor €4,50 per stuk. Wat is mijn omzet?
A
4,50
B
1575
C
350
D
Kun je niet weten

Slide 6 - Quiz

Vandaag verkoop je 280 broodjes voor € 3,75 per broodje.
Wat is de omzet?
A
280
B
€ 3,75
C
€ 1.050

Slide 7 - Quiz

Inkoopwaarde
De te verkopen producten moet je eerst inkopen.
Het totaal van deze inkopen noem je de inkoopwaarde.
Berekening: inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs

Slide 8 - Diapositive

Van omzet naar nettowinst
Omzet                                              (verkoopprijs x aantal verkochte producten)
Inkoopwaarde                              (inkoopprijs x aantal verkochte producten)
-----------------    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                              (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)
-----------------     -
Nettowinst

Slide 9 - Diapositive

Brutowinst

Slide 10 - Diapositive

De omzet van de kledingwinkel van Tevin is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 11 - Quiz

De omzet is € 25.000, de inkoopwaarde is € 12.347. Hoeveel is de brutowinst?

Slide 12 - Question ouverte

Van omzet naar nettowinst
Omzet                                              (verkoopprijs x aantal verkochte producten)
Inkoopwaarde                              (inkoopprijs x aantal verkochte producten)
-----------------    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                              (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)
-----------------     -
Nettowinst

Slide 13 - Diapositive

Bedrijfskosten
Voorbeelden van bedrijfskosten zijn:
loonkosten, energiekosten, huurkosten, reclamekosten, vervoerskosten.


Brutowinst - Bedrijfskosten = Nettoresultaat

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Hoe bereken je de nettowinst?
A
omzet - bedrijfskosten
B
brutowinst - bedrijfskosten
C
omzet - brutowinst
D
omzet - brutowinst - bedrijfskosten

Slide 16 - Quiz

Nettowinst berekenen
Omzet ( Aantal verkochte producten x Verkoopprijs)

Inkoopwaarde ( aantal verkochte producten x inkoopprijs )

Brutowinst ( omzet - inkoopwaarde )

Bedrijfskosten (loonkosten, onderhoudskosten, schoonmaakkosten, energiekosten, etc, ... )

Nettowinst ( brutowinst - bedrijfskosten )

Slide 17 - Diapositive

Winst of Verlies
CadeauPlus heeft afgelopen week een omzet behaald van 20250 euro. De inkoopwaarde van die week was 14850 euro. De bedrijfskosten in die week bedroegen 3750 euro.
Heeft CadeauPlus de afgelopen week winst gemaakt of verlies geleden? En hoeveel? 

Slide 18 - Diapositive

Omzet 20250,-. Inkoopwaarde 14850,-. Bedrijfskosten 3750.,- Winst of Verlies? Hoeveel?

Slide 19 - Question ouverte

Inclusief BTW
Exclusief BTW

Slide 20 - Diapositive

BTW
Een frikandellenbroodje kost inclusief BTW € 1.25.
Wat kost het broodje exclusief BTW?

1,25/109 x 100=114,68

Slide 21 - Diapositive

Bereken wat een kar vol boodschappen kost (75,- incl BTW6 %) als de BTW 21% was geweest?

Slide 22 - Question ouverte

Huiswerk
Opdrachten 33 t/m 39 + samenvatting
Doorlezen blauwe vlakken van hoofdstuk 3.4

Slide 23 - Diapositive