r1km2mg 4.5 Sporten: Je uithoudingsvermogen

4.5 Je uithoudingsvermogen 
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

4.5 Je uithoudingsvermogen 

Slide 1 - Diapositive

wat gaan we vandaag doen?
herhalen vorige les: 4.4 Je spieren
bespreken huiswerk: Basisstof 4
nieuwe theorie: 4.5 Je uithoudingsvermogen
zelf aan de slag

Slide 2 - Diapositive

herhaling: 4.4 Je spieren
Om te bewegen heb je spieren nodig.

Spieren zorgen voor het bewegen van:
- botten
- organen (bv. maag, hart)

Alle spieren bij elkaar is je spierstelsel

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Je spieren
Een spier bestaat uit spiervezels.
Deze zorgen ervoor dat de spier heel sterk is.

Een spier zit met een pees vast aan het bot.

Slide 5 - Diapositive

Je spieren
Een spier kan samentrekken. Dan wordt deze korter.

De spier trekt dan de botten waar de spier aan elkaar vastzit naar elkaar toe: buigen of strekken.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Je spieren
Een spier kan alleen maar samentrekken. Een spier kan niet een bot terugduwen.

Antagonisten zijn twee spieren met een tegengestelde werking.
Bijvoorbeeld de armbuigspier en een armstrekspier.

Slide 8 - Diapositive

Je spieren
lichaamshouding: de manier waarop je zit of staat. Hierbij is vooral de wervelkolom belangrijk.

Een goede lichaamshouding voorkomt nekpijn en rugpijn.

Bij een goede lichaamshouding heeft de wervelkolom heeft een dubbele S-vorm.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

4.5 uithoudingsvermogen
uithoudingsvermogen =
het vermogen om gedurende een bepaalde tijd een lichamelijke of geestelijke inspanning te kunnen volhouden.

Door te trainen kan je je uithoudingsvermogen verbeteren.

Slide 15 - Diapositive

Je uithoudingsvermogen
Je lichaam reageert op lichamelijke inspanning.
Bijvoorbeeld als je gaat hardlopen. Dit komt omdat je lichaam energie verbruikt.
- je gaat sneller ademhalen
- je hart gaat sneller kloppen
- je huid wordt roder
- je gaat zweten

Slide 16 - Diapositive

Je uithoudingsvermogen
Energie heb je nodig bij alles wat je doet.
Die energie krijg je door de verbranding van een brandstof.

De brandstof in je lichaam is glucose.
Glucose krijg je binnen via je voeding.

Slide 17 - Diapositive

Je uithoudingsvermogen
Voor de verbranding is ook zuurstof nodig.
Deze krijg je binnen via de ademhaling.

In alle cellen van je lichaam vindt verbranding plaats.
Bij de verbranding komen koolstofdioxide en water vrij.
Ook komt er energie vrij.

Slide 18 - Diapositive

Je uithoudingsvermogen

Slide 19 - Diapositive

Je uithoudingsvermogen
Tijdens het sporten heb je veel energie nodig: je energiebehoefte neemt toe.

Er is extra verbranding in de spiercellen en hiervoor is dus extra glucose en zuurstof nodig.
Je gaat dus sneller ademhalen en je hart gaat sneller kloppen.

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

cel

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

je uithoudingsvermogen
Ademhalingsstelsel
- neusholte
- mondholte
- keelholte
- luchtpijp
- longen

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

je uithoudingsvermogen
De longen bestaan uit een heleboel trosjes longblaasjes.
Deze longblaasjes zijn omgeven door een heleboel kleine bloedvaten:  de longhaarvaten.

Tussen de longblaasjes en de longhaarvaten kunnen gassen uitgewisseld worden: gaswisseling.
Zo komt zuurstof via de longblaasjes in het bloed terecht.

Slide 26 - Diapositive

je uithoudingsvermogen
zuurstof gaat vanuit de longblaasjes het bloed in
koolstofdioxide gaat vanuit het bloed de longblaasjes in

Slide 27 - Diapositive

je uithoudingsvermogen
longvolume = de inhoud van de longen (de hoeveelheid lucht die de longen kunnen bevatten)

ademvolume =  de hoeveelheid lucht die je per keer in- en uitademt (bij normale ademhaling)

vitale capaciteit =  de maximale hoeveelheid lucht die je kan in- en uitademen (bij hele diepe ademhaling)


Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

vragen
VRAGEN? 

Slide 31 - Diapositive

zelf aan de slag
opdracht 28 t/m 31 maken (is huiswerk)

Slide 32 - Diapositive