Winkel, les 10: Herhaling & geldrekenen

• Economie & Handel
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 3,4

Winkel les 10 

Hoofdstuk 2a - Ompakken

Herhaling vorige lessen

- Winkelvormen

- Vakkenvullen & spiegelen

- Artikelgroepen & afdelingen in een supermarkt 

- Transportmiddelen & Lichaamshouding 

- Derving & Afval

- Schappenplannen

- Prijzen van artikelen

- Klantvriendelijkheid

Aan het einde van de dag moeten alle schappen weer netjes gemaakt worden. Hoe heet dit?

1. Bijvullen
2. Vakkenvullen
3. Spiegelen
4. Facing

Hoe noemen we het overzicht waarop staat hoe een schap moet worden ingericht?

1. Facing
2. Barcode
3. Assortiment
4. Schappenplan

Tot welke winkelvorm hoort een dierenwinkel?

1. Speciaalzaak
2. Bouwmarkt
3. Supermarkt
4. Warenhuis

Zoek op internet een foto van een mooi gespiegeld schap en upload deze hier

Wat is derving?

Meestal gebeurt Derving per ongeluk.. Wanneer niet?

Met welke 2 transportmiddelen kan je een palet het beste vervoeren?

Recyclen!!! Waar gooien we het in?

Leg uit wat een goede lichaamshouding is als je aan het werken bent.

Een klant komt met een klacht in de winkel, de melk die hij gekocht heeft is niet meer goed. Wat moet jij doen?

Een klant vraagt aan jou waar de boter ligt. Wat doe jij?

Een zin klopt niet.. Welke?

1. Volgens Anne smaakt deze barcode prima.
2. Deze winkel heeft een ruim assortiment.
3. Een bloemist is een speciaalzaak
4. De barcode is hetzelfde als een streepjescode.

Een zin klopt niet.. Welke?

1. De Etos is een drogist
2. Melk hoort thuis op de zuivelafdeling
3. Een rolcontainer gebruik je bij te vullen
4. Een steekwagen gebruik je blikjes op te vervoeren

00:29

Welk transportmiddel zie je?

01:27

Waarom is het handig om een dolly te gebruiken tijdens het vakkenvullen?

02:01

Welk begrip hoort hierbij?

1. Vakkenvullen
2. Spiegelen
3. Lichaamshouding
4. Derving

02:18

Noem 2 dingen die de medewerkster goed deed

02:37

Wat is het verschil tussen spiegelen en blokken?

03:20

Er staan 3 potten witte bonen naast elkaar, dit noemen we ook wel...

1. Artikelgroep
2. Blokken
3. Facing
4. Derving

03:51

Wat doen de medewerkers als ze klaar zijn met 1 kar?

1. cijfercode
2. produktcode
3. artikelcode
4. barcode

Noem 2 manieren hoe je in een winkel kunt betalen?

Welk woord hoort NIET in het rijtje thuis?

Uitleg

Alle andere woorden hebben met de kassa te maken

1. gepast betalen
2. wisselen
3. assortiment
4. kassabon

Nepgeld

Als je achter de kassa zit, moet je ook controleren of je geen nepgeld krijgt van klanten..

Hoe kun je dat doen?

Aan de slag 

We gaan nu geldrekenen, dat is heel belangrijk als je aan de kassa wil werken.

Hoe heet het geld dat je weer aan de klant teruggeeft?

Pak je wisbord

Schrijf het antwoord op je wisbord.

Draai het pas om als juf het zegt.

Houd je wisbord onder je kin.

Uitleg

Ik moet het getal afronden. 

0, 1 en 2 blijven 0. (5, 22 = 5, 20 euro)

3 en 4 worden 5. (5, 34 = 5, 35 euro)

6 en 7 worden 5. (5, 67 = 5, 65 euro)

8 en 9 worden 0 --> wel een hoger tiental. (5, 88 = 5,90 euro)

Schrijf het antwoord op de volgende dia.

Schrijf hier het ANTWOORD van de vorige vraag op.

Pak je wisbord

Schrijf het antwoord op je wisbord.

Draai het pas om als juf het zegt.

Houd je wisbord onder je kin.

Uitleg

Ik moet het getal afronden. 

0, 1 en 2 blijven 0. (5, 22 = 5, 20 euro)

3 en 4 worden 5. (5, 34 = 5, 35 euro)

6 en 7 worden 5. (5, 67 = 5, 65 euro)

8 en 9 worden 0 --> wel een hoger tiental. (5, 88 = 5,90 euro)

Schrijf het antwoord op de volgende dia.

Schrijf hier het ANTWOORD van de vorige vraag op.

Pak je wisbord

Schrijf het antwoord op je wisbord.

Draai het pas om als juf het zegt.

Houd je wisbord onder je kin.

Uitleg

Reken uit: hoeveel geld is het samen?

Dan moet ik het getal nog afronden. 

0, 1 en 2 blijven 0. (5, 22 = 5, 20 euro)

3 en 4 worden 5. (5, 34 = 5, 35 euro)

6 en 7 worden 5. (5, 67 = 5, 65 euro)

8 en 9 worden 0 --> wel een hoger tiental. (5, 88 = 5,90 euro)

Schrijf het antwoord op de volgende dia.

Schrijf hier het ANTWOORD van de vorige vraag op.

Pak je wisbord

Schrijf het antwoord op je wisbord.

Draai het pas om als juf het zegt.

Houd je wisbord onder je kin.

Uitleg

Reken uit: hoeveel geld is het samen?

Dan moet ik het getal nog afronden. 

0, 1 en 2 blijven 0. (5, 22 = 5, 20 euro)

3 en 4 worden 5. (5, 34 = 5, 35 euro)

6 en 7 worden 5. (5, 67 = 5, 65 euro)

8 en 9 worden 0 --> wel een hoger tiental. (5, 88 = 5,90 euro)

Schrijf het antwoord op de volgende dia.

Schrijf hier het ANTWOORD van de vorige vraag op.

Welk bedrag ligt hier?

Welk bedrag ligt hier?

Welk bedrag ligt hier?

Welk bedrag ligt hier?

Welk bedrag ligt hier?

Welk bedrag ligt hier?

Welk bedrag ligt hier?

Welk bedrag ligt hier?

Welk bedrag ligt hier?

Welk bedrag ligt hier?

€10,20

€3,00

€1,35

€15,00

€7,15

€6,45

€2,50

€11,85

€1,50

€120,00

Het is een warme dag. Meneer Mohnen trakteert onze groep op ijsjes. De ijsjes kosten samen 7 euro. Meneer Mohnen betaalt met 10 euro. Hoeveel krijgt hij terug?

1. 2 euro
2. 17 euro
3. 3 euro
4. 10,70 euro

Ik ga naar de Jumbo voor boodschappen.
De boodschappen kosten 15 euro.
Ik betaal met 50 euro
Hoeveel krijg ik terug?

1. 45 euro
2. 35 euro
3. 25 euro
4. 15 euro

Klas 1C3 wil taart gaan maken.
Ze gaan naar de Jumbo.
Ze moeten € 6,50 voor de spullen.
De groep geeft 20 euro. Hoeveel krijgen ze terug?

1. 16,50 euro
2. 14,50 euro
3. 13,50 euro
4. 12,50 euro

Wat heb je dit schooljaar geleerd?

Als je terugkijkt op het hele schooljaar. Welk punt verdien jij dan en waarom?