H 6.3: Liquiditeit en solvabiliteit

• Economie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

H6: Bedrijfsadministratie

Par 6.3: Liquiditeit en solvabiliteit

Wat gaan we vandaag doen?;

• Lesdoelen par. 6.3;
  
• Uitleg;
• Huiswerk volgende les;
• Reflectie.
  

Lesdoel Paragraaf 6.3: 

Aan het einde van dit paragraaf ....

• Weten jullie hoe je de financiele gezondheid van je bedrijf kunt beoordelen en welke criteria je daarbij kunt gebruiken;
  

Uitleg...

Liquiditeit

• Ben je in staat om je kortlopende schulden te betalen? 

• Een liquiditeit onder de '1' betekent dat de waarde van de vlottende activa (dus de waarde van de debiteuren en de voorraden) en de liquide middelen ( dus kasgeld en banksaldo) niet genoeg is om de korte schulden (dus crediteuren en leningen < 1 jaar) te kunnen betalen.

• Als de liquiditeit van een bedrijf minimaal '2' is dan kunnen de korte schulden gemakkelijk worden afgelost.

Solvabiliteit

• Ben je in staat om je kortlopende schulden en je langlopende schulden te betalen ? 

• Hoe hoger de solvabiliteit hoe gemakkelijker een bedrijf het totale vreemde vermogen (kort en lang) kan aflossen.

• De solvabiliteit van een bedrijf is goed als deze 150% of hoger is.

Formules

Liquiditeit =      Vlottende activa + liquide middelen      

                                                vreemd vermogen kort         

Solvabiliteit =      Totaal vermogen      x 100 %

                                  Vreemd vermogen 

Huiswerk 

Maken opdrachten par 6.3: 

18 tot en met 21

Reflectie...

Probeer de volgende vragen te beantwoorden....

In welke 3 groepen kun je de passiva-zijde van de balans verdelen?

1. Activa, Passiva en Liquide middelen
2. Eigen vermogen, lang vreemd vermogen en kort vreemd vermogen
3. Eigen vermogen, lange passiva, korte passiva
4. Activa, Vaste activa en Vlottende middelen

De Soup Company koopt grondstoffen in zoals uien, wortels, linzen, zoete aardappels etc. De goederen worden vandaag geleverd en de factuur hiervoor moet over 30 dagen betaald worden.

1. De leverancier van de goederen is een debiteur
2. De leverancier van de goederen is een crediteur

Stelling 1: Vreemd vermogen is het geleende geld van een bedrijf
Stelling 2: Er zijn 2 soorten vreemd vermogen:
lang- en kort vreemd vermogen

1. Stelling 1 is juist , stelling 2 is onjuist
2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
3. Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist
4. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is onjuist

Wat is de balans van een bedrijf?

1. een maandelijks overzicht van alles wat een bedrijf heeft
2. een overzicht van alle bezittingen en schulden op één bepaald moment
3. een halfjaarlijks overzicht van alle activa van een bedrijf
4. een kwartaal overzicht van alle passiva van een bedrijf

Een ander woord voor schulden
is passiva

1. juist
2. onjuist

De liquiditeit is voldoende als het hoger is dan

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Met de liquiditeit wordt berekend

1. in welke mate een bedrijf in staat is om goederen in te kopen
2. in welke mate een bedrijf in staat is om goederen te verkopen
3. in welke mate een bedrijf in staat is om de lange termijn schulden terug te betalen
4. in welke mate een bedrijf in staat is om de korte termijn schulden terug te betalen

Welke stelling is juist?

1. Solvabiliteit zegt iets over korte termijn verplichtingen
2. Bij Solvabiliteit gaat het om verhouding Eigen Vermogen/Vaste Activa
3. Bij Solvabiliteit gaat het om verhouding Eigen Vermogen/Vlottende activa
4. Solvabiliteit zegt iets over lange termijnverplichtingen

Welk begrip hoort bij:
De mate waarin een onderneming in staat is al haar schulden terug te betalen

1. Liquiditeit
2. Solvabiliteit
3. Staatsschuldquote
4. Bestedingsevenwicht

De formule voor het berekenen van de solvabiliteit is …..

1. eigen vermogen / vreemd vermogen x 100
2. eigen vermogen / totaal vermogen x 100
3. totaal vermogen / vreemd vermogen x 100
4. vreemd vermogen / totaal vermogen x 100

Hoe bereken je de liquiditeit?

Hoe bereken je de solvabiliteit?