34 - 1HVD - Spelling + fictie








:)





Planning van dit uur:

  • Spelling 1.9 en 2.9 

Planning van volgende uur
  • Fictie 3.1 

Aan het einde van deze les
  • heb je geoefend voor de SO Spelling
  • weet je wat spanning en spanningsvragen in een verhaal zijn 
WELKOM 1D :)
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon








:)





Planning van dit uur:

  • Spelling 1.9 en 2.9 

Planning van volgende uur
  • Fictie 3.1 

Aan het einde van deze les
  • heb je geoefend voor de SO Spelling
  • weet je wat spanning en spanningsvragen in een verhaal zijn 
WELKOM 1D :)

Slide 1 - Diapositive

Sterke werkwoorden


De klank van het werkwoord verandert in de verleden tijd:

Zien - ik zag - wij zagen

  • Schrijf op hoe je het hoort
  • schrijf de persoonsvorm zo kort mogelijk
  • Twijfel je over een -d of een -t, maak dan de persoonsvorm langer (stond - stonden
Meervoud van zelfstandig naamwoord

Wanneer -s? Als het woord eindigt op een medeklinker of E of een lange klank die uit twee letters bestaat. 
Essays, emmers, giraffes

Wanner -'s? Als het woord eindigt op een lange klinker: A, O, U, I, Y. 
Pony's, hobby's, paraplu's, ski's

Slide 2 - Diapositive

Hier gebruik je de:



  • Bij ik - ik fiets / ik vind
  • Bij je of jij achter de persoonsvorm - fiets jij graag? / vind jij dat? 
  • Bij de gebiedende wijs - 'Fiets door!' / 'Vind de schat!' 
Hier gebruik je de:



  • Bij je of jij voor de persoonsvorm - jij fietst / jij vindt dat lekker 
  • Bij hij, zij of het - hij fietst / hij vindt dat moeilijk 

Dit geldt voor regelmatige werkwoorden. 

Uitzondering: onregelmatige werkwoorden (bijvoorbeeld 'hebben' en 'zijn')
ik-vorm                  
ik-vorm + t                  

Slide 3 - Diapositive

Spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 4 - Diapositive

Wanneer gebruik je een komma? 
1. Bij een opsomming
Kip, patat en appelmoes

2. Als je iemand aanspreekt
Piet, hoe gaat het met je? 

3. Tussen twee persoonsvormen
Als je wilt, kun je ook meedoen.

4. Voor woorden zoals want, maar en omdat
Fietsvakantie is leuk, omdat je zoveel van de omgeving ziet. 

Slide 5 - Diapositive

                   Individueel werken 
timer
5:00
Wat
Maak de oefentoets Spelling
Hoe
Individueel, in stilte 
Hulp
Geen
Tijd
Ongeveer 20 minuten 
Uitkomst
We bespreken straks de opdrachten.  
Klaar
Lees tekst 1 (bladzijde 136) van je boek, de leertekst 'spanning' (bladzijde 136) en 'personages 2' (bladzijde 139) en tekst 2 (bladzijde 139). 

Slide 6 - Diapositive

Wat vraag je je af als je het begin van dit verhaal hoort?

Slide 7 - Diapositive

Spanning



spanningsvraag - ontknoping - cliffhanger

Slide 8 - Diapositive

                   Individueel werken 
timer
1:00
Wat
Schrijf een kort verhaal met een vraag waarop nog geen antwoord is. Er is dus 'spanning' in het verhaal, omdat je als lezer iets (nog) niet weet. 
Hoe
Individueel, in stilte 
Hulp
Geen
Tijd
1 minuut 
Uitkomst
Ik kies straks één iemand uit om z'n verhaal voor te lezen. 
Klaar
Lees je verhaal nog eens door en verbeter foutjes. 

Slide 9 - Diapositive

                   Individueel werken 
timer
5:00
Wat
Maak van hoofdstuk 3.1 (Fictie) opdracht 1 t/m 3
Hoe
Individueel, in stilte 
Hulp
Eerst vijf minuten zonder hulp, daarna mag je je vinger opsteken, dan kom ik langs. 
Tijd
Tot het einde van de les
Uitkomst
We bespreken straks de antwoorden. 
Klaar
Maak opdracht 4 t/m 10. Daar gaan we sowieso woensdag weer mee verder, dus dan ben je alvast begonnen. 

Slide 10 - Diapositive

Samenvatting van de les
Jij 
  • hebt nu geoefend voor de SO Spelling
  • weet nu wat spanning en spanningsvragen in een verhaal zijn 

Huiswerk 
Maak van hoofdstuk 3.1 (Fictie) opdracht 1 t/m 3

Slide 11 - Diapositive