Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Vraagwoorden
Vraagwoorden
1 / 43
suivant
Slide 1:
Diapositive
Nederlands
Basisschool
Groep 4
Cette leçon contient
43 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
30 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Vraagwoorden
Slide 1 - Diapositive
Na deze les:
ken je een aantal vraagwoorden
en kun je ze gebruiken
Slide 2 - Diapositive
Wie
Het vraagwoord wie vraagt naar een
persoon.
Slide 3 - Diapositive
Voorbeeld:
Wie gaat naar school?
Achmed gaat naar school.
Wie komt op bezoek?
Mijn tante komt op bezoek.
Slide 4 - Diapositive
De kinderen gaan morgen naar het zwembad.
Wie?
A
de kinderen
B
morgen
C
naar het zwembad
Slide 5 - Quiz
De buurvrouw doet boodschappen in de supermarkt.
Wie?
A
boodschappen
B
de buurvrouw
C
in de supermarkt
Slide 6 - Quiz
Sinterklaas komt elk jaar langs op 5 december.
Wie?
A
op 5 december
B
elk jaar
C
Sinterklaas
Slide 7 - Quiz
Waar
Het vraagwoord waar vraagt naar een
plaats.
Slide 8 - Diapositive
Bijvoorbeeld
Waar woon je?
Ik woon in Friesland.
Waar ga je naartoe?
Ik ga naar huis.
Slide 9 - Diapositive
De kinderen gaan morgen naar school.
Waar?
A
morgen
B
naar school
C
de kinderen
Slide 10 - Quiz
Op de markt is alles goedkoper.
Waar?
A
goedkoper
B
alles
C
op de markt
Slide 11 - Quiz
De buurman heeft een nieuwe auto gekocht bij de garage.
Waar?
A
bij de garage
B
een nieuwe auto
C
de buurman
Slide 12 - Quiz
Wie = persoon
Waar = plaats
Oefenen
Is het wie of is het waar?
Slide 13 - Diapositive
... doet elke dinsdag de was?
Antwoord: Sylvia.
A
wie
B
waar
Slide 14 - Quiz
... deelt veel cadeautjes uit?
Antwoord: Sinterklaas
A
wie
B
waar
Slide 15 - Quiz
... koop jij je brood?
Antwoord: bij de bakker
A
wie
B
waar
Slide 16 - Quiz
... speelt iedere dag met de bal?
Antwoord: de hond
A
wie
B
waar
Slide 17 - Quiz
... speelt de hond iedere dag met de bal?
Antwoord: in het park
A
wie
B
waar
Slide 18 - Quiz
Wanneer
Het vraagwoord wanneer vraagt naar
tijd.
Slide 19 - Diapositive
Bijvoorbeeld
Wanneer kom je thuis?
Ik kom over een uur thuis.
Wanneer moet je weer naar school?
Ik moet morgen naar school.
Slide 20 - Diapositive
Mo gaat iedere woensdag naar gitaarles.
Wanneer?
A
Mo
B
iedere woensdag
C
naar gitaarles
Slide 21 - Quiz
Stefan betaalt woensdag de slager.
Wanneer?
A
woensdag
B
de slager
C
Stefan
Slide 22 - Quiz
Ik moet iedere week het huis stofzuigen.
Wanneer?
A
het huis
B
ik
C
iedere week
Slide 23 - Quiz
Wat
wat vraagt naar dingen/iets
Slide 24 - Diapositive
Bijvoorbeeld
Wat doe je?
Ik ben aan het schrijven.
Wat heb je gekocht?
Een nieuwe broek.
Slide 25 - Diapositive
De buurman heeft gisteren
een fiets gekocht.
Wat?
A
de buurman
B
een fiets
C
gisteren
Slide 26 - Quiz
Mijn hobby is al heel lang lezen.
Wat?
A
mijn hobby
B
al heel lang
C
lezen
Slide 27 - Quiz
Zij is maandag haar sleutel verloren.
Wat?
A
haar sleutel
B
maandag
C
zij
Slide 28 - Quiz
Wanneer = tijd
Wat = dingen/iets
Wie = persoon
Waar = plaats
Oefenen
Slide 29 - Diapositive
De meester geeft elke week huiswerk.
De meester is...
A
wie
B
wat
C
waar
D
wanneer
Slide 30 - Quiz
De meester geeft elke week huiswerk.
Huiswerk is...
A
wie
B
wat
C
waar
D
wanneer
Slide 31 - Quiz
Het vliegtuig vliegt zaterdag
naar Brazilië.
Brazilië is...
A
wie
B
wat
C
waar
D
wanneer
Slide 32 - Quiz
Het vliegtuig vliegt zaterdag
naar Brazilië.
Zaterdag is...
A
wie
B
wat
C
waar
D
wanneer
Slide 33 - Quiz
Maak zelf de vraag.
wie = persoon
waar = plaats
wanneer = tijd
wat = dingen/iets
Slide 34 - Diapositive
Vergeet het vraagteken ? niet.
Slide 35 - Diapositive
Voorbeeld
De leerling gaat maandag verhuizen.
Vraag naar de persooon.
Wie gaat maandag verhuizen?
Slide 36 - Diapositive
Jannie rijdt elke dag naar huis.
Vraag naar de persoon...
Slide 37 - Question ouverte
In de kast staan veel boeken.
Vraag naar de plaats...
Slide 38 - Question ouverte
De kinderen spelen in het park.
Vraag naar de plaats.
Slide 39 - Question ouverte
De trein vertrekt om 19:10 naar Utrecht.
Vraag naar de tijd.
Slide 40 - Question ouverte
Volgend jaar ga ik op vakantie naar Spanje.
Vraag naar tijd.
Slide 41 - Question ouverte
Sonja vindt spaghetti erg lekker.
Maak een vraag met wat.
Slide 42 - Question ouverte
De buurvrouw koopt een nieuwe fiets.
Maak een vraag met wat.
Slide 43 - Question ouverte
Plus de leçons comme celle-ci
Redactiesommen
Juin 2024
- Leçon avec
13 diapositives
par
Quiz!
Rekenen
Basisschool
Groep 4,5
Quiz!
PW 1. Lezen + Grammatica zinsdelen
Novembre 2024
- Leçon avec
45 diapositives
vraaggesprek
Février 2024
- Leçon avec
19 diapositives
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1
Vraagwoorden
Septembre 2023
- Leçon avec
30 diapositives
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 1
NT2 Vraagwoorden
il y a 5 jours
- Leçon avec
25 diapositives
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 1
NT2 Vraagwoorden
Septembre 2023
- Leçon avec
40 diapositives
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 1
NT2 Vraagwoorden
Août 2024
- Leçon avec
30 diapositives
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 1
NT2 Vraagwoorden
Avril 2024
- Leçon avec
38 diapositives
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 1