vraaggesprek

VRAAGWOORDEN
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

VRAAGWOORDEN

Slide 1 - Diapositive

je leert:
*wat een vraagwoord is
* welke vraagwoorden er zijn
* hoe je ze gebruikt

Slide 2 - Diapositive

een vraagwoord gebruik je om een vraag te maken

Slide 3 - Diapositive

Welke vraagwoorden ken je?

Slide 4 - Carte mentale

vraagwoorden zijn:
wie - wat - hoe- waar- waarom - wanneer 

Slide 5 - Diapositive

WIE vraagt naar:
A
personen
B
reden
C
dingen
D
op wat voor een manier

Slide 6 - Quiz

WAT vraagt naar
A
personen
B
een plaats
C
dingen
D
een tijd

Slide 7 - Quiz

HOE vraagt naar
A
op wat voor manier
B
de tijd
C
iemands leeftijd
D
de reden

Slide 8 - Quiz

HOE LAAT vraagt naar
A
op wat voor manier
B
de tijd
C
iemands leeftijd
D
het aantal

Slide 9 - Quiz

WAAROM vraagt naar
A
een plaats
B
een reden
C
een leeftijd
D
om hoe laat

Slide 10 - Quiz

WAAR vraagt naar
A
een reden
B
een manier
C
een plaats
D
de tijd

Slide 11 - Quiz

WANNEER
A
een jaartal
B
ochtend, middag of avond
C
een dag
D
een tijd in iemand's leven

Slide 12 - Quiz

zinnen met vraagwoord:
Waarom ga je naar school?
Wie gaat naar de film?
Wanneer gaat hij naar zijn oma?
Wat gaan jullie doen?
Hoe maak je pannenkoeken?
Waar ligt Amsterdam?

Slide 13 - Diapositive

dus de volgorde is:

VRAAGWOORD
WERKWOORD
PERSOON/DING/DIER/PLAATS
REST

Slide 14 - Diapositive

Vraag naar de reden dat Mohammad te laat is.

Slide 15 - Question ouverte

Vraag aan Alisa naar het moment waarop ze naar de tandarts moet.

Slide 16 - Question ouverte

Vraag aan Ivan naar de reden dat hij niet op school komt.

Slide 17 - Question ouverte

Je wil naar het zwembad, maar je weet de plaats niet. Vraag dat aan de juf.

Slide 18 - Question ouverte

Ik ga morgen naar school. Maak de zin vragend en gebruik een vraagwoord

Slide 19 - Question ouverte