2.4 DNA: het besturingssysteem van de cel

Herhaling 2.2 en 2.3
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herhaling 2.2 en 2.3

Slide 1 - Diapositive

Wat hoort bij welke functie? 
Sleep de organellen naar de juiste functie.
Transportsysteem
Levert energie
Maakt RNA
Maakt eiwitten
Celkern
Ribosomen
Glad ER
Mitochondriën
Ruw ER
Golgi-systeem

Slide 2 - Question de remorquage

Wat is het verschil tussen een prokaryoot en een eukaryoot?
Een prokaryoot heeft
A
geen DNA maar wel celorganellen
B
geen celkern maar wel celorganellen
C
geen DNA en geen celorganellen
D
geen celkern en geen celorganellen

Slide 3 - Quiz

2.4 DNA: het besturingssysteem van de cel

Slide 4 - Diapositive

DNA
Kern
Cel
Chromosoom
Gen

Slide 5 - Question de remorquage

Je hebt 2 meter DNA
in elke cel
DNA is een molecuul

Slide 6 - Diapositive

DNA
DeoxyriboNucleic Acid
DNA bestaat uit basenparen.
A & T en C & G

Slide 7 - Diapositive

Nucleotide: kleinste bouwsteen van DNA
Bestaat uit 1 fosfaatgroep, 1 suiker (desoxyribose) 
 en 1 stikstofbase


DNA-
molecuul

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

BINAS!
en je schrift

Slide 10 - Diapositive

In welke BINAS tabel staan de verschillende aminozuren?

Slide 11 - Question ouverte

In welke BINAS tabel staat een plaatje van DNA / RNA?

Slide 12 - Question ouverte

In welke BINAS tabel vind je de tabel met de RNA code?

Slide 13 - Question ouverte

In welke BINAS tabel vind je de celcyclus?

Slide 14 - Question ouverte

BINAS
de volgende opgaven kan je met de BINAS oplossen

Slide 15 - Diapositive

Het startcodon op het RNA (waar het ribosoom begint te lezen) is:
A
AUG
B
TAC
C
AUC
D
AAA

Slide 16 - Quiz

Een stukje RNA (ergens in het midden) is als volgt:
ACU GUC GGU
A
Thr Val Arg
B
Thr Ser Gly
C
Phe Ser Gly
D
Thr Val Gly

Slide 17 - Quiz

Wanneer op de ene streng van DNA:
A T T G G C G A T staat, wat staat er dan op de andere streng?
A
ATTGGCGAT
B
TAACCGCTA
C
UAACCGCUA
D
TUUCCGCTU

Slide 18 - Quiz

Noem twee verschillen tussen DNA en RNA

Slide 19 - Question ouverte

Onthouden
DNA heeft de 'letters' AGTC
RNA heeft de 'letters' AGUC
A op DNA -> U op RNA
T op DNA -> A op RNA
etc

Slide 20 - Diapositive

En: 
In deze tabel kan je zien welk groepje van 3 letters op het RNA overeenkomt met welk aminozuur (in het eiwit).
Dus als er staat: AUG in het RNA, dan wordt het aminouur Met ingebouwd

Slide 21 - Diapositive

Welk stuk RNA moet er bij de transcriptie van dit DNA gemaakt worden?
Kies de goede. 
C
C
A
T
G
C
C
A
U
G
G
G
T
A
C
G
G
U
A
C

Slide 22 - Question de remorquage

Endoplasmatisch Reticulum


Netwerk van membranen dat dient voor transport van stoffen binnen een cel


De geproduceerde eiwitten worden via het Endoplasmatisch Reticulum 
(en via het Glad ER) naar het Golgi-systeem vervoerd

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

0

Slide 25 - Vidéo

Hoeveel basen van het RNA vormen samen de code voor één aminozuur in een eiwit?
A
1
B
3
C
9
D
1000

Slide 26 - Quiz

En: 
In deze tabel kan je zien welk groepje van 3 letters op het RNA overeenkomt met welk aminozuur (in het eiwit).
Dus als er staat: AUG in het RNA, dan wordt het aminouur Met ingebouwd

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Heeft een huidcel hetzelfde DNA als een spiercel?
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quiz

Specialisatie van cellen houdt in, dat cellen...
A
hun DNA veranderen
B
een speciale functie krijgen
C
gaan delen

Slide 30 - Quiz