Uitleg 2 Deniz / Letterlijk en figuurlijk taalgebruik

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Taal 

Herhaling letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Letterlijk taalgebruik

Ik loop naar het raam. 

Ik ga volgende week op vakantie. 

= Je zegt precies wat je bedoelt. 

Figuurlijk taalgebruik

Je kunt hem makkelijk over het hoofd zien.

Wat een zuur pruim!

= Je zegt iets anders dan je bedoelt.

Ik ga naar buiten.

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

De vakantie staat voor de deur.

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Hij laat zijn tanden zien
(niet bij de tandarts)

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Oma krijgt een nieuw gebit

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Ze staat met de mond vol tanden

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Die boom groeit echt snel!

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Toen kwam de aap uit de mouw

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Moniek struikelt over een steentje

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Hij kookt van woede

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Soms is ze snel aangebrand

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Je kunt hem makkelijk bij de neus nemen

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Robert is een grote kerel

1. Letterlijk
2. Figuurlijk