H3 Grammatik Kapitel 1, 3 und 5

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Grammatik
Kapitel 1, 3 und 5

Kap. 1: Haben und sein im Präteritum und werden im Präsens.
Kap. 3: Die Modalverben im Präteritum.
Kap. 5: Der e/i-Wechsel und a-Umlaut.

Kapitel 1
Haben, sein und werden

Haben en sein in de verleden tijd.
Werden in de tegenwoordige tijd.

Richtig oder falsch? De werkwoorden haben, sein en werden zijn onregelmatig en ik moet ze uit mijn hoofd leren.

1. richtig
2. falsch

Welk werkwoord past hier qua betekenis in de zin?
Nächstes Jahr ... er 16 Jahre alt.

1. haben (verl. tijd.)
2. sein (verl. tijd)
3. werden (teg. tijd)

Wat is de juiste vorm van werden in die zin?
Nächstes Jahr ... er 16 Jahre alt.

1. werde
2. wirst
3. wird
4. werdet

Past haben of sein beter in de zin? In de verleden tijd!
Wir ... gestern einen Unfall gesehen.

1. haben
2. sein

Wat is de juiste vorm van haben in die zin?
Wir ... gestern einen Unfall gesehen.

1. hatte
2. hattest
3. hatten
4. hattet

Wat is de juiste vorm van sein in onderstaande zin?
... ihr vorige Woche in Berlin?

1. War
2. Warst
3. Waren
4. Wart

Kapitel 3
die Modelverben

Modalverben = modale hulpwerkwoorden

We kennen ze in de verleden tijd.

Ze zijn onregelmatig, dus je leert ze uit je hoofd.

Welke van deze werkwoorden is géén modaal hulpwerkwoord?

1. wissen
2. müssen
3. dürfen
4. hören

Richtig oder falsch? Bij de modale hulpwerkwoorden in de verleden tijd heb je telkens een andere stam en plak je er deze uitgangen achter:
-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten

1. richtig
2. falsch

Welk werkwoord is hier als enige FOUT vervoegd?
Ze staan in deze volgorde: ich, du, er/sie/es, wir, ihr, sie/Sie

1. konnte, konntest, konnte, konnten, konntet, konnten
2. musste, musstst, musste, mussten, musstet, mussten
3. durfte, durftest, durfte, durften, durftet, durften
4. wollte, wolltest, wollte, wollten, wolltet, wollten

Wat is de juiste vorm van wissen in onderstaande zin?
... Sie, dass er aus Marokko kommt?

1. Wusste
2. Wusstest
3. Wusstet
4. Wussten

Wat is de juiste vorm van wollen in onderstaande zin?
Was ... du sagen?

1. wollte
2. wolltest
3. wolltet
4. wollten

Wat is de juiste vorm van können in onderstaande zin?
Die Eltern ... die Frage nicht verstehen.

1. konnte
2. konntest
3. konntet
4. konnten

Wat is de juiste vorm van müssen in onderstaande zin?
Ihr ... doch den Tisch aufräumen?!

1. musste
2. musstest
3. musstet
4. mussten

Wat is de juiste vorm van dürfen in onderstaande zin?
Ich ... nicht auf die Toilette gehen.

1. durfte
2. durftest
3. durftet
4. durften

Kapitel 5
e/i-Wechsel und a-Umlaut

Met de e/i-Wechsel bedoelen we een wissel:
een wissel van de -e- in de stam naar een -i- of -ie-.
Met de a-Umlaut bedoelen we een ä of äu.

Richtig oder falsch?
De e/i-Wechsel en a-Umlaut komt alleen bij du en ihr voor.

1. richtig
2. falsch

Wanneer krijg je een -i- in de stam in plaats van een -e-? (bij du en er/sie/es dus!)

1. Als je die -e- lang uitspreekt, zoals lesen.
2. Als je die -e- kort uitspreekt, zoals helfen.

Wanneer krijg je dan een -ie- in de stam in plaats van een -e-? (bij du en er/sie/es dus!)

1. Als je die -e- lang uitspreekt, zoals sehen.
2. Als je die -e- kort uitspreekt, zoals treffen.

Welke TWEE werkwoorden krijgen een -i- in de stam, ondanks dat je de -e- lang uitspreekt?

1. geben
2. empfehlen
3. nehmen
4. vergessen

Wat is de juiste vorm die in de zin hoort?
(fahren) Du ... zu schnell!

1. fahrst
2. fährt
3. fährst
4. fahre

Tot slot: het werkwoord halten is een uitzondering. Je schrijft die uitgangen bij du en er/sie/es simpelweg anders dan normaal. Welke kloppen?

1. du hältest, er hältet
2. du hältst, er hältet
3. du hältest, er hält
4. du hältst, er hält